Ik kom altijd terug zei je. Ik kom altijd terug, maak je niet ongerust, ga door met wat je doet, kijk in de spiegel en weet dat je ogen, je neus, je lach in mijn geheugen zitten, net als de weg terug. En ik lachte met die mond, een beetje, en helemaal met mijn ogen, die twee halve maantjes worden als ik dat doe, net zoals de ogen van mijn moeder twee halve maantjes werden, en ik ging door met leven, ademen, werk. Collega’s en e-mails, notulen die aanzetten tot acties die opgevolgd moesten worden, en geëvalueerd, borrels en boeken, een film soms, een serie languit op de bank en dansen als we zin hadden en ik had zo vaak zin, tussen twee pilaren, op een dansvloer of gewoon vlak bij de bar en als ik in de ogen keek om me heen dan was alles goed en fantastisch en de slaap wilde wel komen ’s nachts.
Je kuste mijn ogen, mijn neus en ik was al snel buiten adem als je terug was gekomen, met de ruwe krulletjes op je borstkas, een mond gemaakt om te zoenen en om te praten over alles wat je beleefd had, wie je ontmoet had, alles even specifiek en even vaag, te snel om door te vragen, te lief en warm om erom te geven en ja, o ja, kreunde ik, o ja ik heb je gemist, je tandenborstel in mijn badkamer, je ochtendkrant op mijn tafeltje, je geur zo verleidelijk in mijn bed op het hoofdkussen dat ik eerst gewoon waste als het tijd was.
Ik keek je na, je rug waar de krassen van mijn nagels verdwenen onder een schoon T-shirt, een gestreken overhemd, in een vlaag van – ja van wat eigenlijk? Grote woorden in een klein hoekje van mijn hart konden wachten tot je terugkwam. Ik proefde ze op mijn tong als ik lachte, die lach die jij in je geheugen had, zo zei je, en ik oefende ze zachtjes in mijn droom of in de lift op mijn werk. Jij stuurde me een herinnering, een foto van ons, van mij, in de spiegel op een avond waar we juist besloten hadden niet naar een feest te gaan, ik raak er het puntje van mijn neus aan als bewijs van je laatste kus. Mijn neus die tegen je hals had gelegen, warm en geurend en die nu de lucht op kantoor verdroeg, de ene van de andere collega, maaltijd of parfum onderscheidde terwijl ik natuurlijk doorging met mijn leven, het soms zag zoals het kon zijn tussen lunchafspraken, eet-afspraken, sport-afspraken door, boeken die op je lagen te wachten voor als je terugkwam, vriendinnen die op me wachtten in de kroeg waar ik me zo levend voelde als de dag voor je er ineens was. De weg terug gearmd met lichtjes van de stad als kerstlampjes om ons heen, mijn handen die een vriendin uitzwaaiden en direct doorgingen naar je stoppeltjes en in het donker over je huid heen dansten, stem al dichtgeknepen van verwachting, ogen dichtgeknepen in de ochtend, die lange ochtend van een dag waarop we niets hoefden behalve elkaar en jij de weg terug vanaf mijn navel naar beneden voordeed, vanaf mijn tepel, vanaf mijn mond en elk gesprek waar ik zo op had gewacht weggezoend, weggelachen, een lach die genoeg reden had gegeven om terug te komen.
Tot de volgende keer las ik op je krant naast de magnetron in mijn keuken, en ik keek naar je handschrift, de letters passend tussen de datum en een ernstig kijkende minister, een smiley, blij genoeg, en dacht aan je handen die zo trefzeker nu ook al de gave hadden om het nieuws van gisteren waardevol te maken, een pennenstreek magisch, in staat me te laten vergeten dat er ontbeten moest worden, en sokken gevonden en op tijd naar mijn werk te gaan en hoe ik daar kwam zonder adem, zonder lunch en zonder huissleutel. De dag razendsnel langs mijn trage ogen, de cursor verbijsterd knipperend in witte documenten, mijn inbox die volstroomde, maar niets van jou, niets. Het was donker toen ik naar huis ging, donker toen ik me door het bovenraam wurmde, donker in de keuken, donker in mijn bed, donker in mijn hoofd, donker alle dagen die weken werden, maanden, donker als de kroegen nadat het licht uit ging, de bioscoopzaal na de film voor de aftiteling begon, het haar van de minister waar je blauwe smiley boven grijnsde vanaf mijn prikbord.
Maak je niet ongerust zei je, hier ben ik al en je was er, vulde het gat van de deur, vulde mijn armen, vulde het bad met dampend water en schuim waar je achter me zat, je huid warm als je adem in mijn oor en alles wat je me zei wilde ik horen en alles wat je handen deden had ik van gedroomd, ga door o ga door zuchtte ik, maar hou op met je mond, die niet gaat waar ik wil, die me vertelt van belevenissen in een wereld waar ik niet was, laat dit het zijn, hier en in de kamer, de keuken, op de bank waar ik het niet kon helpen en de draad kwijtraakte van alles waar ik op had gewacht en gehoopt had en lachte, misschien te schel, te snel – kom terug hiervoor, alsjeblieft. De terrassen waren vol en mijn vrienden en vriendinnen maakten plaats voor je aan tafel, je gespierde benen tegen die van mij, lachend, de zon hoger in de hemel, ondergaand in de mooiste kleuren die als muziek om ons heen waaierde naar huis, altijd naar huis. We gebruikten de voordeur als steun, mijn schouderbladen schurend en mijn billen in jouw sterke handen tegen het hout waar ik de volgende ochtend je knokkels likte, één voor één, en mijn voorhoofd koel liet rusten lang nadat je auto uit de straat was verdwenen.
Hoe moest ik dan doorgaan met leven, eten, ademen, boodschappen voor één, schoonmaken, werken, hoe leefde ik dan toen ik maar half was, halfmoe, halfbakken, halfvol, half levend, half lachend en waarom moest ik wachten op je tot je de weg terug gevonden had? Wachtend tijdens badmintontraining, budgetmeetings, bilateralen, halfhartig zingend op de dansvloer, in bad, in bed. Herinneringen zo scherp en zo zacht dat de tijd voorbij fluisterde, geen woord van jou, mijn toetsenbord ongeduldig wachtend op mijn vingers die dan eens mijn hals streelden, dan eens mijn lippen die niet langer gezwollen maar eenzaam aanvoelden ook al zei mijn hart dat er twee ogen waren die in het niets konden staren, twee oren die de stilte konden verdelen, twee handen die elkaar konden grijpen, die over twee lege armen konden wrijven of twee knieën konden beethouden als die weigerden te doen wat ze altijd probleemloos hadden gedaan – twee van alles, zei mijn ene hart.