Het vlekkerige schilderij dat centraal staat in de expo die gisteren opende, meet 96” op 48”.
Even opzoeken: 243.84 cm op 121.92 cm. Best groot dus. En met een lange titel: ‘Soms Is Het Beter Om Een Leugen Te Vertellen In Plaats Van De Waarheid, En Weet Je Waarom Ik Je Dit Vertel? Omdat Je Zo Slim En Mooi Bent.’
Ik ken het schilderij. Of beter gezegd, ik ken het schilderij dat ónder het schilderij schuilgaat. Dat schilderij was nog niet af toen hij me er een foto van stuurde maar je kon goed zien dat er een zee en een bootje op stonden. Samen met het blauwige schilderij zond hij me ook een foto van zijn ogen die me aanstaarden van aan de andere kant van de oceaan.
Daarna bleef het stil. Nu al drie maanden.
Ik google de situatie en krijg weinig of geen resultaten. Beseffend dat Google me niet zal helpen, kijk ik op en staar ik naar buiten, naar het gazon van de buren waarvan ik een fluorescerend driehoekje zie door het openstaande raam. Door het raam waait het gehuil van een baby binnen. Vermengd met dat gehuil, de klokken. Het is een heilige dag hier, ik zou moeten opzoeken welke. De baby gaat steeds harder.
Negentig procent van de zee is overgeschilderd. Als je goed kijkt, zie je golfjes vanonder de zwarte India inkt komen. Ik weet niet wat ik van het schilderij vind. Het is sowieso altijd moeilijk met hedendaagse kunst en de situatie maakt het niet eenvoudiger. Als het schilderij aan huis geleverd zou worden, zou ik het wel ophangen. Met mijn nieuwe boormachine en aan de muren die ik vorige week wit verfde – mijn armen doen nog steeds pijn van de plafonds.
Maanden geleden, zittend aan de toog van een bruine bar, zei hij nog dat hij naar België zou komen en mijn muren zou verven. Over mijn hoofd en mijn computer zou hij wat plastiek draperen. Draperen, dat woord bleef hangen. Er zat iets zorgvuldigs in. Elegantie. Ik denk dat dat het moment was dat ik begon te geloven dat de man wiens naam ‘geschenk van God’ betekent wérkelijk een geschenk was. Het geschenk van God had al even geen solotentoonstelling meer. Al tien jaar probeerde ik mijn muren te verven.
Wist je dat ik hem zo leuk vond dat ik zelfs zijn dunne lippen waardeerde? Het is niet waar dat alle dunne lippen ondermaats zijn, je moet ze gewoon geruisloos, dus ook zonder woorden, vloeibaar maken en eens ze dat zijn, die stijve lippen en mensen, dan zwemmen ze even goed of zelfs beter dan degene die het wel kregen van de natuur. Vanzelf is niet altijd het beste.
Mijn echte, officiële ex, vanaf nu zal ik hem Banaan noemen omdat hij graag bananen eet en tekent en omdat ‘banaan’ gewoon een beter woord is, was iemand die heel wat dingen vanzelf kreeg: geld, volle lippen, lange wimpers, gebeeldhouwde schouders, én een ultrahoog IQ. Het enige dat hij tegenwoordig doet is in bed liggen en grommen wanneer zijn in zijn hoofd gecreëerde filmscenario’s door iemand anders gerealiseerd worden en dit uiteraard niet zoals hij het had gewild. Voordeel is wel dat Banaan er altijd is. Als een soort orakel, een gratis consultant die je dag en nacht kan bellen. Ik probeer er niet te veel gebruik van te maken, we willen niet terug naar vroeger.
De baby viel stil. Maar dat wil niet veel zeggen, hij kan ieder moment weer aanschieten. De klokken zijn gestopt met luiden en ik doe een trui aan.
Terug naar het schilderij nu, het afdwalen is echt een probleem; wat ik ook aan het doen ben, altijd maar opnieuw word ik teruggezogen naar hem. Naar zijn armen die uitmonden in het stuur van de gigantische Jeep, die het leven zoveel groter deed lijken. Zijn dunne, vaardige vingers. Zijn hoofd, dat rechtstreeks verbonden lijkt met zijn handen waarmee hij de meest onmogelijke dingen maakt.
Minstens drie keer per dag moet ik op bed gaan liggen.
Tegelijkertijd met dit alles ben ik een gek. Iemand die zich dingen misschien inbeeldt en die potentieel imaginaire dingen bovendien als wegwijzer neemt in het leven en dan heb ik het niet alleen over hetgeen er al dan niet was tussen ons. Over de gek vertel ik niemand, over de stilte van de man wel. Daar viel niet veel over te zeggen, dus werd ik de vogel in de boom ter hoogte van de fietsenstalling, die, simultaan met de klokken, die weer waren begonnen, aan een hoog tempo steeds hetzelfde riedeltje doet. Maanden aan een stuk.
Ik heb medelijden met mijn medemens. En met mijn meubels. De planten. De spierwitte muren absorberen alles.
Er is niet alleen het schilderij, er is ook het affichebeeld en de titel van de tentoonstelling. Dat affichebeeld en de titel verwijzen naar een serie die we iedere avond keken. De twee afgebeelde personages zijn de eigenares van de kruidenierszaak (ik) en de lokale radiopresentator (hij).
Een vriendin gevoelig voor bloemen en psychoses vraagt of ik geen dingen zie die er niet zijn.
Een beeldhouwer zegt: ‘Ah, dat soort kunstenaar… een vampier dus.’
Ik weet nog dat ik me onderweg naar zijn huis in de bergen voelde zoals de reizende, onwetende makelaar in Werner Herzogs Nosferatu. Een lange tocht, veel transportmiddelen, een onherbergzaam landschap en een mysterieuze gastheer.
De fysiotherapeut zegt dat ik muze-taks moet vragen.
Een keramiste die al maanden beweert dat hij me geghost heeft, noemt hem een verzamelaar. Ik weet niet of het klopt. Ik vermoed dat moest ik hem hebben opgebeld, hij wel met me gesproken zou hebben, en misschien zou die uitwisseling minder poëtisch geweest zijn, misschien had ik dan een banale ‘ik zie hier geen toekomst in maar je bent fantastisch, vergeet dat nooit en zorg goed voor jezelf’ gekregen. Misschien speel ik het te goed mee en voed ik het mysterie, hopend op een ontknoping die even koraalkleurig zou zijn als onze tijd samen. Onder mijn hoofdkussen rust het badpak dat naar het sulfer ruikt van de natuurlijke warmwaterbaden die we driemaal per week bezochten.
Een bevriend schrijver vindt mijn wantrouwen over ‘zo slim en mooi’ (en vooral over ‘mooi’) terecht. ‘We leven niet onder een dictatuur. Straks stuurt hij een postduif, die hij bij terugkeer ritueel slacht. Het eten van de duif wordt een korte film. Of is hij een romantische komedie aan het re-enacten? Dit is zo fout. Fuck him.’
Ja.
Banaan stelt dat het een rebound was, de man was een manier om los te komen van hem, Banaan dus. Banaan en ik zijn in de officiële versie vier jaar uiteen (nadat hij schijnbaar uit het niets verraad pleegde maar vooral, en problematischer, een mens werd die alles opgaf en hoogstens af en toe bedenkt dat etymoloog een goed beroep geweest zou zijn) maar bleven als twee helften van een Princekoek aan elkaar plakken.
Behalve Banaan lijkt niemand een analyse van het schilderij en de tentoonstelling relevant te vinden. ‘Je moet stoppen met denken dat er een boodschap in zit.’ En vooral: ‘Het is kunst.’
Ik aarzel om Banaan het schilderij te sturen, omdat ik niet wil dat hij de naam van de man kent. Met Banaan weet je nooit.
‘Laat het zien, zo is het puur speculatie en kan ik er écht niets zinnigs over zeggen.’
‘Okay.’
Ik stuur screenshots van het schilderij. Het nieuwe, én het oorspronkelijke. En de titel. De galerie en zijn naam snijd ik eraf.
‘Ik bel je zo terug.’
Ik wacht en vrees dat hij zal zeggen dat ik het me inderdaad inbeeldde, dat ik ijdel en onnozel ben. Dat het opnieuw een sluwe leugen is.
De telefoon rinkelt. Ik ben niet klaar voor het oordeel en voel me bij voorbaat vernederd. Hoe dom kan je zijn? Raad vragen aan de ene man over de andere. Het is zoals met werkmannen: steevast kritiek op het vakwerk van anderen. ‘Zo slordig die buizen, welke clown heeft dat gelegd?’
‘Okay,’ zegt Banaan. ‘Ten eerste: het is shitty kunst. Dit is echt heel slecht.’
‘Ja, maar hij maakt ook goede dingen. En het wordt getoond op beurzen, hij zit bij goede galeries.’
‘Wat een opmerking, en uit jouw mond! Je weet toch hoe het gaat in de kunst? In de literatuur? Het is toch niet omdat iets verkoopt of gerepresenteerd wordt dat het goed is!’
Ja, ok, maar sommige van zijn werken zijn goed. Ook maken ze me aan het lachen. Ter verdediging en illustratie stuur ik een paar screenshots van andere werken door.
‘Ok, hij is goed in honden, gevogelte en gameshows uit de jaren tachtig, maar de mensen op de paarden zijn wel weer slecht. Over de titel nu, ik denk dat hij je graag zag, meer dan graag, en dat je er zelfs een beetje uitsprong en hij eigenlijk wel wilde maar dat hij problemen heeft en misschien hier en daar iets uitspookte, want dat doen we als we in de war zijn. De leugen is hijzélf. Hij heeft het mooie overschilderd. Dát is de waarheid, het goede ís de waarheid. Zie je het niet? Ik begrijp niet dat je dat zelf niet kunt zien! Ik denk dat hij ervan uitging, en terecht, want het is echt wel duidelijk, dat je dit er wel uit zou opmaken. Je bent toch slim genoeg?’
Ik leg de telefoon neer, voel hoe de elastieken zich weer aanspannen en ga op bed liggen. Ik staar naar het plafond, waar ter hoogte van de lamp toch nog een licht kleurverschil zit en luister naar de baby die tijdens ons gesprek weer begon te wenen. Eerst zachtjes. En dan, net zoals daarstraks, steeds harder. Het is geen wenen. Krijsen. Je zou denken dat het pijn heeft.