de rit begint niet in de vettige vacht van onze ma
maar met een dienst in een deftige buurt, een glanzend
pakket van boudoirs en vieze bedden, in de handen
van wie betaalt en zijn mond houdt
voor wie de attractie omzeilt is ons lichaam te winnen, het dunne
raam drukken wij als etiket tegen onze borst maar het draagt ons
niet als we vallen, wij zijn Mozart aan het hof: we zoeken een bergplaats
voor ons talent
wie zingt er mee in de sopraanaria, dit gillende gewelf
het geweld dat ons in elke sponning vastzet
ons dichtslaat als een deur
wie heeft ons in handen, wie opent de vitrine
en bedekt het bloed, wie heft het glinsterende hoofd
welk wezen, in godsnaam?