Beelden hebben hun betekenis, zeker in een op alle mogelijke manieren verdeelde natie als de Verenigde Staten van Amerika. Niet voor niets kwam er in 2015 na de schietpartij door een 21-jarige witte racist met negen dodelijke slachtoffers in de Emanuel African Methodist Episcopal Church in Charleston, South Carolina, vanuit alle lagen in de VS een brede beweging op gang om bepaalde beelden uit het openbare leven te verwijderen. Het ging om standbeelden van oorlogshelden van de Confederatie die tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) hadden gestreden voor het behoud van de slavernij.
Veel van de beelden werden eind negentiende eeuw, maar ook nog in het begin van de twintigste eeuw, tijdens de invoering in de zuidelijke staten van de racistische ‘Jim Crow-wetten’ (die de apartheid juridisch vastlegden) en zelfs nog tijdens de jaren zestig op industriële wijze goedkoop geproduceerd. Die productie werd vaak financieel ondersteund door de revanchistische United Daughters of the Confederacy om de ‘nobele en heroïsche’ strijd van het Zuiden te herdenken. Ze waren bovenal bedoeld om de eigen regionale identiteit van de zuidelijke staten en de idee van witte suprematie weer te geven. In totaal werden er meer dan 700 van dit soort beelden geplaatst, maar na de schietpartij in Charleston waren hun dagen geteld.
Zo werden er in 2017 in Virginia plannen gemaakt het grote bronzen ruiterstandbeeld van generaal Robert Edward Lee, de zuidelijke opperbevelhebber, te verwijderen uit Market Street Park (voorheen Lee Park) in Charlottesville. Dat voornemen leidde tot een nachtelijke protestmars door ultrarechtse milities, neonazi’s, Ku Klux Klanleden en andere al dan niet met hakenkruizen en confederatievlaggen uitgedoste gelovigen in witte suprematie. Dit protest leidde weer tot een tegendemonstratie van voorstanders van de verwijdering, maar die werd bloedig verstoord toen een witte racist in een witte Dodge Challenger inreed op de menigte, waarbij een dode en 35 gewonden vielen. Dit alles, en ook de op z’n best halfhartige reactie van toenmalig president Trump leidde tot geschokte reacties in de Amerikaanse politiek en samenleving.
Direct na de gebeurtenissen in Charlottesville deed Nancy Pelosi, de toenmalige leider van de Democratische minderheid in het Huis van Afgevaardigden, de oproep om ook de beeldengalerij in het Capitool op te schonen. Omdat elke staat twee beelden mag neerzetten in de marmeren rotunda en belendende gangen in het Amerikaanse parlementsgebouw vroeg ze de zuidelijke staten om hun beelden van mannen met een besmet Confederacy-verleden te vervangen door meer eigentijdse helden.
Na een tweede poging door Pelosi in 2020, toen ze inmiddels Speaker van het Huis van Afgevaardigden was geworden, werd de vervanging van elf omstreden beelden in gang gezet. Dit geeft treffend aan hoe in de VS beelden de fysieke vorm zijn waarin deze cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden.
Inmiddels heeft Virginia het beeld van generaal Robert E. Lee, dat een eeuw lang op Capitol Hill stond, vervangen door een beeld van Barbara Rose Johns, een vergeten zwarte emancipatiestrijder. En Arkansas besloot om twee lokale negentiende-eeuwse voormannen met racistische denkbeelden in te wisselen voor beelden van twee eigentijdse helden uit de staat. Het ene beeld is van de zwarte burgerrechtenactivist Daisy Bates. Het andere beeld is van de witte countryzanger, gitarist, singer-songwriter, acteur en auteur Johnny Cash.1
The Times They are a-Changin’, zoveel is wel duidelijk. Overigens is Johnny Cash, die onder muziekliefhebbers ook bekendstaat als The Man in Black (naar zijn gelijknamige grote hit), The Godfather of Country Music, The Tennessee Titan, The Bard of the Barricades, The Rebel Cowboy, dan wel The Poet of the Poor, geen onbekende in Washington. Op 17 april 1970 trad hij op voor president Nixon, waarbij hun gezamenlijke vriend Billy Graham, de tv-evangelist, als intermediair had gefungeerd. De president had gehoopt dat een optreden van Cash zijn dalende populariteit wat zou opkrikken. Het bloedbad van Mỹ Lai was kort daarvoor aan het licht gekomen, Cambodja werd gebombardeerd, en de protesten tegen de Vietnamoorlog leken ontembaar aan te zwellen. Cash had echter gezegd te geloven in Nixons plan om de oorlog te beëindigen en had de natie opgeroepen om voor de president te bidden. Het moest kortom een gezellig country-avondje worden voor tweehonderd hooggeplaatste gasten met liedjes over oude Cadillacs, ‘welfare queens’ (zwarte bijstandsmoeders die ‘teren op belastinggeld’), vrede in de Blue Ridge Mountains en Christus de timmerman. Het werd evenwel een hoogst ongemakkelijk samenzijn. Cash weigerde de verzoeknummers van de president te spelen omdat hij die te rechts en racistisch vond en koos voor zijn nieuwe single ‘What is Truth’, een anti-oorlogslied met als boodschap dat er beter geluisterd moest worden naar de jeugd. Nixon was gedwongen de zaak met een grapje op te lossen: ‘One thing I’ve learned about Johnny Cash is that you don’t tell him what to sing.’2
En nadat hij in 1976 ‘Grand Marshall’ was geweest van de grote parade in Washington ter viering van het tweehonderdjarig bestaan van de Onafhankelijkheidsverklaring die had geleid tot het ontstaan van de Verenigde Staten (waarbij hij maar liefst tweehonderd keer een replica van de Liberty Bell mocht luiden), beklom Cash op 14 juni 1977 het spreekgestoelte van het Huis van Afgevaardigden in het Capitool. Hij was uitgenodigd om een rede uit te spreken ter gelegenheid van de tweehonderdste verjaardag van de Amerikaanse vlag. De invitatie was gekomen van de later legendarisch geworden Speaker Tip O’Neill, die als voorman van de Democraten zojuist was aangetreden voor wat een tienjarig voorzitterschap zou worden. Cash was gekleed in een zwart glansshirt met symmetrisch daarop twee emblemen van de Amerikaanse adelaar in rood, wit en blauw, dezelfde outfit die hij het jaar daarvoor als ‘Grand Marshall’ had gedragen. Zijn vrouw June Carter keek vanonder haar witte westernhoed vol bewondering toe.
Cash kwam niet om te zingen naar het Capitool. Met zijn diepe bas-baritonstem droeg hij de tekst voor van ‘Ragged Old Flag’, de song die hij in 1974 had geschreven. Het was een lied over de vlag als symbool van de vrijheid, de vlag die was gerafeld tijdens de Amerikaanse Revolutie, die bijna was gevallen in de Alamo, die zo zwaar had geleden in de Burgeroorlog, waarvoor was gevochten in de velden van Vlaanderen, die bloedrood was gekleurd in de Tweede Wereldoorlog, die mee was geweest naar Korea en Vietnam, die in haar eigen land werd besmeurd en verbrand, en nu oud en gerafeld was, ‘but she’s in good shape for the shape she’s in / ’Cause she’s been through the fire before / And I believe she can take a whole lot more’.3
Dit was, kortom een boodschap van hoop, patriotisme en veerkracht in een tijd van nationale malaise. Watergate en de chaotische aftocht uit Vietnam waren net achter de rug, nu waren er de energiecrisis en de economische recessie met gierende inflatie en de dollar in een vrije val. Cash hield oprecht van de vlag, en ooit introduceerde hij de song met de woorden ‘if you burn my flag – I’ll shoot you. But I’ll shoot you with a lot of love, like a good American’. Omdat hij gold als een aanhanger van Nixon sneerden linkse critici dat het lied het Amerikaanse imperialisme verheerlijkte. En het is waar dat Cash als oud legerman geregeld had opgetreden voor de troepen in Vietnam, waarbij hij had uitgehaald naar de ‘shitheads at home’ die tegen de oorlog waren.
Maar tegelijkertijd begonnen de juist de liefhebbers van countrymuziek gaandeweg ook steeds meer te beseffen dat Cash groeiende twijfels had over de oorlog en dat de tekst van zijn song over de vlag, die geen grote hit werd, behoorlijk ambigu was voor het genre.
Dit was blijkbaar nog niet helemaal doorgedrongen tot de alt-right-groepen die in 2017 hun een nachtelijke mars in Charlottesville hielden. Tijdens hun fakkeloptocht riepen ze leuzen als ‘Kill the nigger’ en ‘Jews will not replace us’, waarbij ze de Hitlergroet brachten en zwaaiden met vlaggen van de Confederatie en nazi-Duitsland. Op sociale media ging een video viraal van een neonazi die in een Johnny Cash-T-shirt meeliep. Mogelijk was de man geïnspireerd door de aflevering van de Muppet Show waarin Cash in een oude hooischuur samen met ‘Southern Belle’ Miss Piggy een duet zingt met op de achtergrond de confederatievlag, of door ‘God Bless Robert E. Lee’, een ballade van Cash over de bestaansstrijd van ‘mijn geliefde Dixie’. Maar ook deze song is ambigu, want Cash prijst Lee omdat die zich in 1865 overgaf aan de Noordelijke troepen om meer bloedvergieten te voorkomen en een eind aan de oorlog te maken, en omdat hij niet zoals de president van de Confederatie Jefferson Davis tegen elke prijs wilde doorvechten. (Lee werd dan ook niet gearresteerd en vervolgd, en spande zich in zijn resterende jaren in voor verzoening. In 1975 werd hij door het Congres gerehabiliteerd en in zijn burgerrechten hersteld, om nog geen halve eeuw later weer van zijn sokkel te worden getrokken.
Cash was inmiddels in 2003 overleden, maar zijn nabestaanden reageerden furieus op de neonazi met het Johnny Cash-T-shirt. Zijn dochter Rosanne berichtte ‘namens alle kinderen’ van Cash (die vijf kinderen en twee stiefkinderen had uit twee huwelijken) op Facebook: ‘We werden geattendeerd op een video waarin een jongeman in Charlottesville haat en gif spuwde. Hij droeg een T-shirt met daarop de naam van Johnny Cash, onze vader. We waren verbijsterd door deze associatie. […] Johnny Cash was een man wiens hart klopte op het ritme van liefde en sociale rechtvaardigheid. Hij ontving humanitaire prijzen van onder andere het Joods Nationaal Fonds, B’nai B’rith en de Verenigde Naties. Hij streed voor de rechten van de Native Americans, protesteerde tegen de oorlog in Vietnam, was een stem voor de armen, voor de mensen die vechten voor hun bestaan en die buitengesloten zijn, en hij pleitte voor de rechten van gevangenen. […] Zijn pacifisme en inclusief patriottisme waren twee van zijn meest kenmerkende eigenschappen. […] Onze vader zei ons, keer op keer in ons leven: “Kinderen, jullie kunnen kiezen tussen liefde en haat. Ik kies liefde.”’4
Sindsdien is er nooit meer een rechtsextremist in een Johnny Cash T-shirt gesignaleerd, ook niet bij de bestorming van het Capitool op 6 januari 2021. Daarom kan Cash nu, bijna 50 jaar na zijn voordracht van ‘Ragged Old Flag’, dat onder de noemer ‘gedicht’ werd opgenomen in de Congressional Record, als Amerikaanse held terugkeren naar Washington en in brons gegoten zijn plaats innemen in de National Statuary Hall Collection.
Het Huis van Afgevaardigden van Arkansas besloot met een meerderheid van 92 tegen 0 voor een standbeeld van Cash. Zijn dochter Rosanne meldde dat ze bijzonder verguld was, vooral ook omdat hij de eer deelde met burgerrechtenactivist Daisy Bates. ‘Ik heb zoveel respect voor haar. Ze was een voorbeeld van ware menslievendheid.’5
Daisy Bates was voorzitter van de plaatselijke afdeling van de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP) en had in 1957 een leidende rol in de strijd om negen zwarte scholieren toegelaten te krijgen tot de Little Rock Central High, een middelbare school in de hoofdstad van Arkansas. Dit was mogelijk geworden door de uitspraak in 1954 van het Hooggerechtshof inzake Brown v. Board of Education waarin werd bepaald dat de rassenscheiding in het openbare onderwijs ‘with all deliberate speed’ diende te worden opgeheven. President Eisenhower moest de 101e Luchtlandingsbrigade inzetten om met bajonet op het geweer de zwarte scholieren door een scheldende witte menigte veilig naar de schooldeur te loodsen.6
Of Johnny Cash zelf werkelijk de burgerrechtenbeweging van zwart Amerika steunde, is een punt van discussie. Cash kwam op voor de verliezers in de moderne wereld, dat is duidelijk, maar dan vooral vanuit een rockabilly- c.q. outlaw-perspectief. In 1957 zong hij ‘I shot a man in Reno, just to watch him die’ in de staatsgevangenis in Huntsville in Texas. Dit was zijn eerste gevangenisoptreden en het begin van een lange reeks gratis optredens in penitentiaire inrichtingen, met de concerten in Folsom en San Quentin als bekende hoogtepunten. Het was het begin van zijn imago als de man die zichzelf steevast voorstelde met ‘Hello, I’m Johnny Cash’ en dan in het zwart gekleed zong ‘for the poor and beaten down, living on the hungry, hopeless side of town’.
Zeker is dat Cash zich vooral het lot aantrok van de Native Americans. Zijn identificatie met hen ging zelfs zover dat hij beweerde Cherokeebloed te hebben. Later gaf hij toe dat het een gedachtespinsel was geweest: ‘When I was on the pills, the higher I was, the more Indian I thought I was.’7 Cash heeft zich echter nooit expliciet uitgesproken tegen de raciale onderdrukking van het Afro-Amerikaanse volksdeel. Vandaar dat thans in woke-kringen opnieuw de vraag opduikt of hij misschien toch niet gewoon een racist was, zoals zoveel ‘poor whites’ uit het gesegregeerde zuiden.
Dat Cash niet opgroeide in een ruimdenkend liberaal milieu staat vast. Hij werd in 1932 geboren in het gehucht Kingsland op het platteland van Arkansas en bracht zijn kindertijd door op een armtierige katoenboerderij in het nietige dorpje Dyess in Mississipi County, dat net als agrarische kolonie was gesticht tijdens de New Deal. Er was geen stromend water en geen elektriciteit. Een radio op batterijen met country- en gospelmuziek was zijn belangrijkste contact met de buitenwereld. Vlak voor zijn dood in 2003 zei Cash in een interview: ‘Vanaf mijn vijfde tot mijn achttiende jaar plukte ik met de hand katoen, elke dag na school tot het donker werd. Als ik ’s avonds naar huis liep vanuit het veld, zong ik voor mezelf. Liedjes waren mijn tovermiddel om me door de duisternis heen te helpen.’8
Tien jaar geleden is het huis waar Cash opgroeide in zijn oorspronkelijke staat teruggebracht om er een erfgoedattractie van te maken. De betrokken projectontwikkelaar beloofde 110 arbeidsplaatsen en een jaaromzet van 9,8 miljoen dollar. Er zijn nu rondleidingen, kinderactiviteiten met educatieve opdrachten, muziekfestivals alsook wandel- en fietsroutes inclusief een veldexcursie naar de plek waar Johnny Cash zat te vissen op de dag dat zijn oudere lievelingsbroer Jack overleed toen deze bij het maken van hekpalen een schuiver maakte over een tafelzaag.9 Van zijn vader kreeg de twaalfjarige Johnny toen te horen dat in plaats van zijn diepgelovige broer hij beter dood had kunnen gaan, en dat hij niet had moeten gaan vissen terwijl Jack zijn best deed om geld te verdienen voor het gezin. Dit was de geboorte van de muziekcarrière van Johnny Cash. Later zei hij hierover: ‘Vanaf dat moment ben ik echt begonnen met schrijven. Ik probeerde te verwoorden wat ik voelde.’10
Pas toen Cash tijdens zijn diensttijd werd gestationeerd op een militaire afluisterpost in Duitsland, kwam hij voor het eerst in contact met zwarte leeftijdsgenoten. In dronkenmansgevechten schold hij ze uit voor ’coon’, ‘nigger’ en ‘jigaboo’. Volgens zijn biografen waren dat echter jeugdzonden die hij later nooit meer zou herhalen. Maar voorop liep hij niet in de burgererechtenbeweging. Dat bleek toen hij in 1965 samen met zijn eerste vrouw Vivian op een foto in de krant stond. Hij kwam toen net uit de gevangenis van El Paso waar hij een paar dagen had gezeten vanwege vermeende amfetamine-smokkel. Vivian kon vanwege haar Siciliaanse komaf gemakkelijk worden aangezien voor een licht getinte Afro-Amerikaans vrouw, en dat zeker op een korrelige zwart-witfoto. De Ku Klux Klan schreef het echtpaar dreigbrieven met blokletters in rode inkt. Gemengde huwelijken waren in het zuiden toen nog strafbaar. Cash verzamelde tientallen getuigenverklaringen van familie, vrienden en bekenden om van de rechtbank een officiële verklaring te krijgen dat Vivian een ‘raszuivere Caucasian’ was.11
Dit was precies de tijd dat zijn conceptalbum ‘Bitter Tears’ (1965) over het leed van de Native Americans onverteerbaar bleek voor zijn oorspronkelijke fans uit het Zuiden. Op menig radiostation werd zijn plaat zelfs geboycot.12 De verdenking om ook nog eens een ‘nigger-lover’ te zijn, kon Cash er niet nog bij hebben.
Pas toen zijn publiek studentikozer en meer middle class werd, durfde Cash kleur te bekennen. Zo presenteerde hij tussen 1969 en 1971 vanuit Nashville wekelijks zijn door miljoenen kijkers van kust tot kust bekeken ‘The Johnny Cash Show’, waarin hij naast Bob Dylan en de Monkees talrijke zwarte gaststerren liet optreden. Onder hen waren bijvoorbeeld zangeres Odetta, die bekendstond als ‘de stem van de burgerrechtenbeweging’, Stevie Wonder, die een strijdmakker was van Martin Luther King Jr., de tot de islam bekeerde R&B zanger Joe Tex alias Yusuf Hazziez en O.C. Smith, die later predikant werd en oprichter van de City of Angels Church in Los Angeles. Toen de legendarische Ray Charles, ‘The High Priest of Soul’, verscheen, zat Cash naast hem aan de piano. Tegenwoordig zou niemand daar van opkijken, maar indertijd was het een duidelijk statement. Op menige plek in het diepe zuiden was een witte man met een zwarte man samen op een bankje voor beide partijen nog steeds een levensgevaarlijke onderneming.13
Dit was ook de tijd dat Cash bevriend raakte met Muhammad Ali. Life Magazine riep beiden in 1969 uit tot de allerbekendste persoonlijkheden ter wereld, bekender dan de paus en The Beatles.14 Cash had trouwens een weinig bekende, maar goede relatie met The Beatles. Tijdens hun laatste optreden van de Amerikaanse tournee van 1965, in Cow Palace in San Francisco, was er backstage een ontmoeting met Cash en Joan Baez, terwijl hun allerlaatste live-optreden voor publiek op 29 augustus 1966 in Candlestick Park te San Francisco volgens sommige bronnen ook werd opgeluisterd door een bezoek van hetzelfde duo. Zeker is dat The Beatles in 1969 tijdens de sessies voor hun laatste album Abbey Road plotseling een stuk spelen uit ‘I Walk the Line’, de hit van Cash uit 1957.
Later verbleef Paul McCartney regelmatig op Jamaica om zich te laten inspireren door de reggae-muziek en huurde dan een huis naast dat van Cash. Toen hij en zijn toenmalige vrouw Linda in 1988 door Johnny en June werden uitgenodigd voor een etentje resulteerde dat in het gezamenlijke nummer ‘New Moon over Jamaica’. In mei van dat jaar kwam Cash naar McCartneys studio in Engeland om het nummer op te nemen. De ex-Beatle speelt basgitaar en zingt mee, maar is nauwelijks te horen omdat hij volkomen wordt overstemd door Cash.15 En in 2002, een jaar voor zijn dood, zou Cash met wankele stem ‘In My Life’ opnemen, een Beatles-nummer van John Lennon, die ooit aan Bob Dylan (een goede vriend van Cash) had verteld dat hij een liefhebber was van Cash’ song ‘Big River’.
Overigens kwam Cash op Jamaica bijna vroegtijdig aan zijn eind. In 1981 werd zijn tot vakantiewoning opgeknapte herenhuis op een oude suikerplantage tijdens de kerstdagen overvallen. Hij en zijn vrouw June en een aantal van hun kinderen moesten meer dan vier uur ze op de grond liggen met een pistool in hun nek en een machete zwierend boven hun hoofd. Het liep goed af, niemand raakte gewond en de jongens konden worden opgepakt. Naderhand keek Cash erop terug: ‘Ik heb verdriet om dit soort wanhopige jonge mannen, en om de samenlevingen die er zoveel van voortbrengen en al dat lijden veroorzaken. Ik voelde dat ik die jongens kende. We hadden een band, zij en ik: ik wist hoe ze dachten, ik wist wat ze nodig hadden. Ze waren net als ik.’16
Tijdens zijn carrière van bijna vijftig jaar maakte Cash zeventig muziekalbums en won hij dertien Grammy Awards. Honderden muziekkenners, documentairemakers, biografen en historici hebben zich gestort op Cash om zijn muziek, zijn persona, zijn tijd en zijn culturele erfenis te duiden. Ze komen allemaal tot dezelfde conclusie. Cash was de belichaming van Amerika in al zijn gespletenheid. Hij zat vol innerlijke tegenstellingen, ambiguïteiten, gebreken en tekortkomingen, maar uiteindelijk was hij een goed mens. Op de vraag ‘heb je ooit een denkbeeldige vriend gehad?’ antwoordde Cash ooit: ‘Ja. Soms ben ik twee personen. Johnny is de aardige en Cash veroorzaakt problemen. Ze vechten.’17
Singer-songwriter Kris Kristofferson roemde Cash op zijn begrafenis als de Lincoln van de Amerikaanse muziek, maar dan wel een ‘Lincoln with a wild side’.18 Abraham Lincoln (1809-1865) geldt als de grootste Amerikaanse president ooit en iedere nieuwe president voelt zich in diens schaduw staan (alleen Trump dacht beter te zijn). Net als Cash was Lincoln een man van eenvoudige komaf die met vallen en opstaan omhoogklom. Hij wist een einde te maken aan de slavernij en een door burgeroorlog verscheurde natie bijeen te houden. In 1863 hield Lincoln op het slagveld van Gettysburg een toespraak over de historische opdracht van Amerika om als natie met een ‘government of the people, by the people, for the people’ niet van de aardbodem te verdwijnen. Op zijn album ‘America: A 200-Year Salute in Story and Song’ (1972) draagt Cash dit Gettysburg Address voor. Met zijn sonore stem doet hij het misschien mooier nog dan Lincoln met zijn hoge dunne stem het zelf had kunnen doen.
In 2026 viert Amerika het 250-jarig bestaan, wat ‘the most inclusive celebration in our nation’s history’ moet worden.19 Het is maar de vraag of dat gaat lukken in deze tijd van extreme polarisatie.20 Cash is er niet meer om in levende lijve ‘Grand Marshall’ van de viering te zijn, maar misschien helpt het dat men dan naar het beeld van Johnny Cash kan opkijken, want zelden zal een standbeeld zoveel eenheid in zoveel gespletenheid hebben verbeeld.
De bronzen Johnny Cash die aanstonds in het Capitool in Washington wordt geplaatst is bijna 2,5 meter hoog en weegt meer dan vijfhonderd kilo. Het toont The Godfather of Country Music op middelbare leeftijd, ergens in de 40, met een gegroefd gelaat, verzonken in gedachten met het hoofd naar beneden gericht. In zijn rechterhand heeft hij een bijbel, en zijn gitaar hangt over zijn rug. De draagband komt onder de bijbel vandaan, de bron van zijn diepgewortelde geloof, en loopt kruiselings omhoog naar zijn linkerhand midden op zijn borst, de behuizing van hart en ziel van waaruit al zijn muziek en poëzie voortkwam, en gaat dan naar achteren naar zijn gitaar, die hij altijd bij zich had om zijn boodschap uit te dragen. Het beeld straalt een gravitas uit die doet vermoeden dat de kunstenaar daadwerkelijk studie heeft gemaakt van de trekken van de zestiende president van de Verenigde Staten.21
Beelden hebben hun betekenis. Van alle Amerikaanse muzikale iconen was Johnny Cash niet zo succesvol als ‘The King’ Elvis Presley, niet zo hip als ‘The Boss’ Bruce Springsteen, niet zo vocaal begaafd als ‘The Voice’ Frank Sinatra en zeker niet zo literair als ‘His Bobness’ Bob Dylan met diens Nobelprijs, maar hij was simpelweg niemand minder dan de nieuwe Lincoln. Hoger kun je in Amerika niet komen. Daarom is het beeld van deze witte ‘Man in Black’ nu op weg naar het Capitool.
NOTEN
1 The Washington Post 17 april 2019: ‘Johnny Cash to replace Confederate statue on Capitol Hill.’ (Vgl. www.washingtonpost.com/politics/johnny-cash-to-replace-confederate-statue-on-capitol-hill/2019/04/17/27058054-6153-11e9-9412-daf3d2e67c6d_story.html). Voor de beeldengalerij op het Capitool in het algemeen, zie: www.aoc.gov/explore-capitol-campus/art/about-national-statuary-hall-collection
2 S. Dosa & B. Kopple (2018). Remastered: Tricky Dick & The Man in Black (filmdocumentaire beschikbaar op Netflix).
3 De ceremonie werd afgesloten met ‘America the Beautiful’ en de ‘National Emblem March’ door het All-City Chorus en de U.S. Army Band. Cash verliet daarna de vergaderzaal zonder zelf ook maar een noot te hebben gezongen; zie: History Blog (12 juni, 2015); ‘The Man in Black’s Tribute to the Ragged Old Flag’, in: History, Art & Archives: US House of Representatives: https://history.house.gov/Blog/2015/June/6-12-Man-in-Black/
4 The Guardian 17 augustus 2017: ‘Johnny Cash’s children condemn Charlottesville far-right protester in Cash T-shirt.’ (Vgl. https://www.theguardian.com/music/2017/aug/17/johnny-cash-children-charlottesville-far-right-protester-t-shirt).
5 Public Radio from UA Little Rock (11 april, 2019): ‘Legislation to place statues of Johnny Cash, Daisy Bates in U.S. Capitol signed into law.’ (Vgl. www.ualrpublicradio.org/local-regional-news/2019-04-12/legislation-to-place-statues-of-johnny-cash-daisy-bates-in-u-s-capitol-signed-into-law).
6 G. Stokley (2005), Daisy Bates; Civil Rights Crusader from Arkansas (University Press of Mississippi Press, Jackson, MS).
7 L.H. Edwards (2009). Johnny Cash and the Paradox of American Identity (Indiana University Press; Bloomington, IN), p. 108.
8 J.M. Alexander (2018). The Man in Song; A discographic Biography of Johnny Cash (The University of Arkansas Press; Fayetteville, AR), p. 2.
9 C.E. Woodward (2022). Country Boy; The Roots of Johnny Cash (The University of Arkansas Press; Fayetteville, AR), pp. 279-88; Over de New-Deal-kolonie Dyess, zie ‘Historic Dyess Colony; The Johnny Cash Boyhood Home’: http://dyesscash.com.
10 S. Turner (2004). The Man Called Cash; The Life, Love and Faith of an American Legend (Bloomsbury, New York), pp. 1-38.
11 M. Riddlehoover (2020). My Darling Vivian (Filmdocumentaire).
12 A. D’Ambroso (2009). A Heartbeat and a Guitar; Johnny Cash and the Making of Bitter Tears (Nation Books, New York).
13 M.S. Foley (2021). Citizen Cash; The Political Life and Times of Johnny Cash (Basic Books, New York), zie hoofdstuk 3 ‘Cash and Black Lives’, pp. 79-179.
14 L. Alan (2018). Johnny Cash; The Life and Legacy of the Man in Black (Smithsonian Books, Washington DC), p. 21.
15 J.M. Alexander (2018). The man in song (vgl. noot 8), p.174.
16 Saving Country Music (24 december 2014): The Jonny Cash Christmas Story, From Robbery to Redemption: https://www.savingcountrymusic.com/the-johnny-cash-christmas-story-from-robbery-to-redemption/.
17 Geciteerd op de Johnny Cash Official Site: www.johnnycash.com. Zie ook: Rob van Scheers (2014). ‘De ziel van een songschrijver’, in: Drie akkoorden en de waarheid: Muzikale levenslessen (Amsterdam), pp.11-20, in het bijzonder p. 17.
18 R. Clapp (2008). Johnny Cash and the Great American Contradiction; Christianity and the Battle for the Soul of a Nation (Westminster John Knox Press, Louisville KY), p. 18.
19 America 250; Celebrating 250 years of the American Spirit: https://www.america250.org.
20 Zelfs het geboortejaar van de Verenigde Staten wordt nu betwist, zoals door het door The New York Times geïnitieerde ‘Project 1619’, het jaar waarin het eerste slavenschip Amerika bereikte. Het is dan ook zeker dat in het beoogde feestjaar een nationale verbinder als Johnny Cash node zal worden gemist. Vgl. The New York Times Magazine 14 augustus 2019: Nikole Sheri Hannah-Jones, ‘The 1619 Project: A New Origin Story’: www.nytimes.com/interactive/2019/08/14/magazine/1619-america-slavery.html.
21 Talk Business & Politics 24 april 2023: ‘Johnny Cash sculptor Kevin Kresse describes statue inspiration’: https://talkbusiness.net/2023/04/johnny-cash-sculptor-kevin-kresse-describes-statue-inspiration/; Zie ook: ‘Architect of the Capitol; Abraham Lincoln Statue’: www.aoc.gov/explore-capitol-campus/art/abraham-lincoln-statue.