Alleen
Er zwemt een meerkoet door de spiegeling
van het riet. Waterscherven knappen
geruisloos onder hem. Zijn roep
kaatst tussen de oevers –
eenzaamheid botst
op eenzaamheid. Het water
sluit zich naadloos en vergeet
na de laatste rimpeling
alles wat bestaat. Er is alleen
water, denkt het water.
*
Wordt gekapt
Kijk, zei ze
en ze wees naar
een boom
op zijn bast stond
een wit kruis
gekalkt.
Dat ben ik.
*
Nooit
Kijk niet om
zei je, maar
ik keek
en zag dat er
mos groeide
op de stenen
waar je ooit
je voetstappen
opvouwde.
*
Aangespoeld
Een rozenblaadje
tussen wat schelpjes –
aangespoeld verdriet
en verder niets
dan zout, schuim
en het oneindig dreunen
van de zee.
*
Kil
Mijn gedachten waaien op
als een zwerm spreeuwen
boven het opengereten land.
Ploegvoren in de kilte van de lente.
Jij bent plots dichtbij.
De aarde rilt even.
Herinneringen ontstaan
uit schraalheid.
*
Herfstlicht
Mijn moeder wacht,
poseert in zijn schaduw.
Ze leunt op haar stok.
Reusachtig roestig
strekt hij zijn stam, reikt
en buigt dan
zijn takken als armen
om haar heen.
Bladervingers vatten vlam
en het herfstlicht breekt
nu ik je zo zie staan, mam.