Skip to Content

Deze maand

Co Woudsma

De mens is slecht, anders zouden de plantsoenen/ niet overvol van blikjes, kapjes en papiertjes zijn/ en zouden volle vuilniszak en velg/ geen plaats hebben gekregen in de struiken.

Deze aanzet tot een gedicht schreef ik niet lang geleden. Mij verbaast het pure kwaad van iemand die een propje op de grond gooit. In mijn onredelijke beleving loopt er een lijn – misschien geen rechte – van zo’n door mij nooit op heterdaad betrapte vervuiler naar iemand die een volk vermoordt.

Ja, het kwaad in de wereld gaat me aan. Ik ben al mijn hele volwassen leven lid van Amnesty International, al betreur ik het dat die organisatie niet voor het recht van ongeboren kinderen opkomt. Ik geef braafjes (te weinig) aan instellingen die armoede en ziekten bestrijden.

Maar wat me echt raakt, wat me dagelijks woedend kan maken, zijn juist de bijzaken… O, de verkeerd om staande apostrof! Dus ‘t huisje in plaats van ’t huisje. (Misschien geen bewust kwaad, maar aan iedereen is toch geleerd hoe het moet?) Ooit begonnen in computerteksten, daarna zich verspreidend in gedrukte teksten, op winkelruiten… Sinds een paar jaar kom ik het onding zelfs in mijn lijfblad Donald Duck tegen! Als ik over straat loop kijk ik maniakaal om me heen om zo’n apostrof te ontdekken.

Wat ook niet went: in het Standaardnederlands een ándere r dan de heerlijk rollende tongpunt-r, de r die tot volle ontplooiing (laat maar rollen!) is gekomen, en die ook aan het einde van een lettergreep hoort te weerklinken. Werkelijk élke keer als ik iemand – in het dagelijks leven, in de media – een ándere r hoor uitspreken, voel ik woede. Thuis, naar het tv-journaal kijkend, verbeter ik schreeuwend elke Gooise of gebrouwde r. Waarom krijgt zo’n verder goed functionerende lezeres niet een twee weken durende Spoedcursus r?

En dan besef ik ook nog eens dat de r waarmee ik ben opgevoed aan de ver­liezende hand is. Vergelijkbaar is het geleidelijk aan verdwijnen van het verschil tussen de- en het-woorden. Mijn verstand begrijpt dat dat een natuurlijk taalproces is – ikzelf ervaar al nauwelijks meer het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke de-woorden –, maar ik wen maar niet aan deze ontwikkeling.

Ander voorbeeld: de hevige en nooit minder wordende ergernis als iemand maar weer eens de Onbevlekte Ontvangenis – Maria wordt zonder erfzonde geboren – met de Maagdelijke Geboorte – Jezus is verwekt zonder dat daar een man aan te pas kwam – verwart. En ik heb niet eens een katholieke achtergrond – of voorgrond!

Waarom steeds maar weer die morele opwinding over betrekkelijk triviale zaken? Heb ik simpelweg te weinig te doen? Is het heimelijk juist een soort genieten van een nogal inhoudsloze superioriteit? Voel ik me graag beter dan die straatverontreinigende taalmisbruikers met gebrekkige kennis van de roomse theologie? Dat zegt dan juist iets over mijn slechtheid.