Kerst staat voor de deur en ik heb corona. Gelukkig niet opgepikt in de supermarkt om de hoek, maar in Parijs, waar we verleden week alles hebben gedaan wat thuis verboden is: cafés bezocht, restaurants, tentoonstellingen.
Nu de festiviteiten aan mijn neus voorbijgaan, heb ik tijd voor van alles – zoals ingaan op het verzoek van mijn telefoon om een voorstelling van de vandaag verkoren foto’s te bekijken. Op het scherm mijn liefje, zijn gezicht gebruind. Achter hem de gevel van het tentje waar we tijdens ons vorige bezoek aan Parijs, twee zomers geleden, op het terras hebben gegeten. Het tentje, ja, dat we afgelopen week, na ettelijke rondjes door Canal Saint-Martin, niet terug wisten te vinden. Toen we onze zoektocht besloten te staken, zei mijn liefje dat dat ook maar beter was. Tijden kun je niet herbeleven.
Zijn zonnige gezicht op het scherm doet me die wijsheid betwijfelen. Toen ik de foto nam, was mijn liefje midden in een verhaal. Zijn mond in de karakteristieke praatstand, zijn bovenlip een schuin dakje. Precies het peuterportret dat in zijn ouderlijk huis hangt. Vanaf dat hij kon praten, schijnt mijn liefje weinig anders te hebben gedaan; de fotograaf heeft dat geweten. Nu ik hem zie praten op de Parijse vakantiefoto – soms ook als ik hem zie praten in het echt – zie ik zijn peuterzelf, en krijg ik het gevoel tijden met hem her te beleven die ik niet eens heb meegemaakt.
Tijdens een eerdere vakantie, met vrienden in een huisje, kwam rond de vuurkorf een joint tevoorschijn. Na een hijs of twee keek ik toe hoe mijn liefje rookte: gretig, steels, precies zoals hij op school in de kleine pauze sigaretten moet hebben gerookt, om zich heen spiedend of niet toevallig net zijn moeder voorbijfietste.
Naderhand hebben we bij de vuurkorf geschuifeld. Hij met een jongensachtige grijns, ik verrukt omdat ik alsnog zijn middelbareschooltijd mocht meemaken. Soms zie ik mijn liefje als een schilderij van Pierre Bonnard. Bonnard schilderde het zijne honderden keren, naakt – ook toen ze al op leeftijd was, haar lichaam op zijn doeken voor altijd vijfentwintig. Boze tongen noemen Bonnard een oude geilaard. De schilder die, telkens als hij naar zijn liefje keek, ook haar jongere zelf zag.
Tijden kan je niet herbeleven – wat ons niet belet het voortdurend te doen, soms zelfs met tijden die we nooit hebben beleefd. Ik leg mijn telefoon weg en nestel me op de bank, waar ik tot na de feestdagen in isolatie zal blijven, het nieuwe jaar tegemoet.