Neem nu een abonnement op Hollands Maandblad en ontvang in het nieuwe jaar de bundeling van de Renate Rubinstein-essays door Charlotte Goulmy – bezorgd in een prachtige uitgave door de Stichting Hollands Maandblad in de Hollands Maandblad-reeks.
* Deze actie is louter geldig voor afgenomen jaarabonnementen
Renate staat op eigen benen in een wereld vol onrust. Ze heeft het beknellende thuis verruild voor een leven van vrijheid, maar vreest tegelijkertijd te eindigen als een clochard. Ze moet een besluit nemen –chansonnière worden of anders misschien schrijfster? Knopen doorhakken gaat lastig als je vooral aan het overleven bent in afwachting van je vader. Officieel is hij doodverklaard, maar ze blijft berichten krijgen over iemand, ergens, in binnen- of een ver buitenland, op straat of een plein, die op haar vader zou lijken. Die geruchten houden haar valse hoop nog tientallen jaren in leven.
Op negentienjarige leeftijd1 huurt ze een kamer aan de Nieuwe Herengracht 35, in het huis waar Richter ‘Rik’ Roegholt ook woont, voor de helft van de negentig gulden die ze per maand verdient. Ze zouden zich hebben verloofd, maar dat was volgens Roegholt niet meer dan een voorwaarde voor moeder om haar dochter te laten gaan. Een verstandsverloving. Rik haalt het lijstje met Renates grote liefdes dan ook niet. Tabe Bas was de eerste grote, de tweede zal zich snel aandienen.
Ze werkt als jongste bediende op de uitgeverij van Geert van Oorschot. Op kantoor, aan de Herengracht, ontmoet ze schrijver-wetenschapper Hugo Brandt Corstius, Libertinage-oprichter Huyck van Leeuwen en Willem Frederik Hermans, in de volksmond ‘Wim Hermans’ genoemd, met wie ze in 1948 naar het Boekenbal gaat.2 Onder invloed van Roegholt begint Renate zich voorzichtig te interesseren voor zaken buiten haarzelf, voor de politiek, voor de toekomst die volgens haar steeds misser en misser gaat.
Ze volgt een Schoeverscursus, maar is te verliefd om te leren typen. Roegholt wordt verruild voor de onweerstaanbare Huyck van Leeuwen: de tweede grote liefde. In het begin van hun relatie is hij getrouwd en later, eenmaal gescheiden, is hij grootvaderlijk; zij is onzeker, labiel, afhankelijk, onvolgroeid, onbeschut en boven alles vaderloos kwetsbaar. Tussen een vermiste vader, een complexe relatie met haar moeder en een minnaar, die beter had moeten weten (pas in 1962 beseft ze dat Huyck haar had moeten helpen en niet versieren), komt Renate klem te zitten. Ze noemt zichzelf een reddeloos product van vaderbinding, bezwijkt bijna onder de malaise en vlucht om niet gek te worden naar Israël om ‘sinaasappels te plukken.’
In de kibboets treft Renate veel lotgenoten. Joden en half-joden van over de hele wereld vinden elkaar in het Beloofde Land, begrijpen elkaar en groeien samen naar een besef van wat hun was overkomen.
Ze krijgt in Israël zo veel te horen over de gruwelen van de Holocaust dat het steeds moeilijker wordt om nog te durven hopen dat haar vader ooit terugkeert. Onder ogen zien dat hij door de nazi’s is vermoord, kan Renate echter niet – slechts tegen wil en dank groeit dat besef. Ze kan zich niet aan dit ijselijke proces onttrekken, slaapt slecht, heeft vaak buikpijn, is voortdurend ‘verliefd’, wil het liefst vluchten in boeken, maar moet werken, haat het kibboetsgeneuzel en is langdurig diepongelukkig.
Tot overmaat van ramp moeten ook meisjes in Israël hun dienstplicht vervullen. Gelukkig weet Renate met een panische huilbui haar keuringsarts op andere gedachten te brengen. Schapenhoeden doet ze wel met plezier, want dan kan ze rustig lezen. Dat buitenleven valt bovendien in de smaak. Sluipenderwijs ontstaat de behoefte om in plaats van louter te overleven, weer een beetje te gaan leven.
Men kiest in Israël een Hebreeuwse naam en ik was heel blij om de naam Renate op te kunnen geven en heb dus Tamar gekozen.’3 (…) ‘De naam gaf een hoop gestook, ze zou in de bijbel een incestueuze positie innemen volgens de één en een hoer zijn volgens de ander. Ik vond het allemaal prima, leuk. Iemand zei, ten onrechte, dat het dadelpalm4 betekende en dat vond ik heel mooi. Ik voelde me destijds in Israël als een dadelpalm uitsteken boven al die kleine mannen.5
Ze is vrij en viert dat niet alleen met een nieuwe naam: de seksuele revolutie heeft ze in het Midden-Oosten proefgedraaid, niet zozeer uit lust, eerder uit lijfsbehoud; een verlangen naar troost. In Israël voelt ze zich alleen goed wanneer haar zus Gerda haar bezoekt, dan verdwijnen hoofd-, maag- of buikpijn, de behoefte aan vriendjes bij de vleet en groeit haar zelfvertrouwen, ondanks de grijze haren die zich al in groten getale aandienen rond haar drieëntwintigste verjaardag.
Huikje, de vrouw van Hans Gomperts (de beste vriend van Huyck van Leeuwen) adviseert Renate om te schrijven over Israël. Renate laat zich overtuigen en ‘Schaapherderin in Israël, een dag alleen met 400 dieren in de heuvels’ verschijnt op 4 juli 1952 in Het Parool.6
Op kosten van de kibboets mag ze Hebreeuws leren. In Jeruzalem werkt ze daarnaast in de universiteitsbibliotheek en dankzij die aanstelling mag ze gratis colleges Hebreeuws, Bijbelstudies en Joodse geschiedenis volgen. Renate haat school, Tamar wil graag leren. Ze moest niet, ze mocht: zó is leren wel leuk en niet onbelangrijk: die colleges zouden haar later in Amsterdam toegang verschaffen tot de universiteit. Overigens, de inwoners van de kibboets hadden niet verwacht dat Renate zou vertrekken en hun wrok over een cursus die ze hadden betaald zonder daarvan de vruchten te plukken, blijkt duurzaam. De kibboetsniks waren zo over de kook, dat toen Renate later plaatsnam in de Propria Cures-redactie G.H. Barneveld (Propria Cures 1946-1948), die op de hoogte van haar ‘oneervolle’ vertrek was, maar aannam dat ze niet deugde en dus haar intrede probeerde te voorkomen.7
Langzaam begint Renate rode draden te trekken. Ze bekijkt zichzelf door Tamars ogen en vindt zo de kracht om harde conclusies te trekken. Ze mist Huyck van Leeuwen geenszins minder, maar hij is inmiddels hertrouwd met dichteres Judith Herzberg. Bovendien, binnenkort wordt hij vader. Huyck terugwinnen kan ze dus wel vergeten. Ze realiseert zich dat afstand geen panacee is tegen liefdesverdriet en besluit terug te keren naar Amsterdam. Renate is dan vierentwintig en ze besluit dat ze wat moet gaan maken van haar leven. En hoewel ze nog niet weet wat ze wil of hoe ze het wil, is ze aardig op weg.
Terug in Amsterdam vindt ze bij haar moeder op de Wielingenstraat nummers van het beruchte studentenblad Propria Cures (pc). Rik Roegholt had het blad al die jaren naar haar ouderlijk adres laten sturen. In pc leest Renate een bijdrage over het Diets Studentencongres van Piet Borst,8 het is een ‘beslissend moment’. Borst’ schrijven maakte dermate diepe indruk op haar dat ze besluit dat ze ‘bij die jongens wilde horen’. ‘Ik kwam terecht in vaarwater dat ik prettig vind en vanaf toen heeft mijn leven in mijn ogen iets zelfgemaakts gekregen. (…) Ik schreef omdat ik vrienden zocht en toen ik ze gevonden had bleef ik doen wat ik nog steeds doe: schrijven voor vrienden.’9
Ze stuurt pc het polemische stuk ‘Het zionisme of de nieuwe onvrijheid’, een aanval op ‘het racistisch denken van joden en niet-joden en half-joden en kwart-joden.10 Op basis van deze ene inzending volgt een gesprek met een paar redacteuren en daarna mag ze toetreden tot de redactie. (Onduidelijk is of ze ooit heeft geweten dat Barneveld alles in het werk had gesteld om dat te voorkomen.)
Kleine hindernis: ze mocht in Nederland eigenlijk niet studeren, ze had haar gymnasium nooit afgemaakt. Maar dankzij haar Israëlische universitaire periode was ze alsnog welkom. Ze krijgt ministeriële goedkeuring om examens af te leggen. De keuze valt op culturele antropologie aan de Politiek-Sociale Faculteit (PSF) van de Universiteit van Amsterdam. Daags nadat ‘Het zionisme of de nieuwe onvrijheid’ verschijnt, wordt ze ontslagen door Nieuw Israëlitisch Weekblad, waar ze werkte als redactrice van de kinderpagina Hanoar. Renate had de eerste van haar vele bommen via Propria Cures de wereld in geslingerd – nog voor de aftrap van haar studie.
Op de pc–redactie voelt ze zich als een vis in het water. De buikpijn verdwijnt. Het was, zou ze later zeggen, de leukste tijd van haar leven.11 Ze ontmoet Joop Goudsblom, Jan Eijkelboom, Piet Borst en bovenal Aad Nuis. Hugo Brandt Corstius die op de redactie begon toen Aad en Renate stopten, kende ze al jaren. Later zou hij vertellen dat de hele redactie ‘op’ haar was: ‘De mannen vielen bij bosjes.’12 Hij kon het weten.
Het is oktober 1955 en Renates leven lijkt, misschien wel voor het allereerst, onbekommerd. Ze is nog net vijfentwintig, studeert, werkt in een redactie met gelijkgestemden, maakt vrienden en vijanden voor het leven. Judith en Huyck zitten ook in Renates inner circle, ze is opvallend goed met haar exen. Tegen Judith zegt ze dat ze ‘er nu pas aan toe is om twintig te zijn’.13 Er is iets voor te zeggen dat Renate 20 was en Tamar 25. Die vijf jaar oorlog brengt ze gewoon in mindering op haar leeftijd. En twintig is oud genoeg om te trouwen; Aad Nuis is de uitverkorene. Ze verloven zich in weerwil van haar gereformeerde schoonouders, die Renate helemaal niks vinden: te heidens en te joods (en dat van iemand die zichzelf beschouwt als half-joods!). Na de bruiloft in de nazomer van 1956 is ze voor het eerst Nederlandse, wat ze heel ‘deftig’ vond. Opeens voelde ze zich ‘een écht persoon,’ zegt ze tegen Ischa Meijer in Markant.14 Eerder was ze:
Iemand zonder paspoort, ik had alleen een vreemdelingen-paspoort, want onze Duitse paspoorten waren we al voor de oorlog kwijt, Nederlandse was ik nog niet en genaturaliseerd werd de hele familie zonder mij omdat ik in Israël zat. (…) Voor die tijd was ik Duitse, na de oorlog kregen wij dat paspoort weer, dat vond ik toen hoogst gênant, om Duitse te zijn.15
Het huwelijk met Aad is aan de bijzondere kant. Ze zijn vrienden die van elkaar houden, die onvoorwaardelijk voor elkaar door muren gaan (en zullen blijven gaan), maar verliefd is Renate niet of nauwelijks geweest. Ruim voor ze trouwen is dat gevoel verdwenen. Voor Aad geldt dat niet, wat Renate ervaart als een afknapper. Zij wil huisje-boompje-beestje, maar zonder adoratie of verwachtingen. Het is een huwelijk met een valse start – en dat zal zich spoedig wreken.
Haar eerste stuk in Vrij Nederland verschijnt in 1957,16 hetzelfde jaar waarin ze Propria Cures verlaat. Van november 1957 tot februari 1958 studeert Aad in Brussel. Ze groeien zodanig uit elkaar dat ze begin 1958 voor het eerst een echtscheiding overwegen. Aad vertrekt een jaar later naar Jamaica om voor Buitenlandse Zaken te werken aan een landbouwproject. Zijn echtgenote maakt de oversteek na het behalen van haar kandidaats. Van hun eerste zesentwintig gehuwde maanden, brengen ze tien maanden verwijderd van elkaar door. Eigenlijk is de race al gelopen voor hij is begonnen, maar ze blijven het desondanks nog jaren proberen. In feite komt het erop neer dat de één wil scheiden als de ander wil lijmen, dan gaat één iemand een tijdje ‘vanwege omstandigheden’ elders wonen, waarna ze het opnieuw proberen – en dan weer uit elkaar gaan. Maar op Jamaica is Renate vast van plan een gezin te stichten. Dat lukt niet. Verbaasd is ze daar niet over: ze had geen hoge verwachtingen van haar lijf, ze hoopte wel op veel, maar ze wist dat ze nergens op mocht rekenen. Daar straalt een zekere berusting uit: ze kon ziek of invalide worden, maar ze zou zich wel redden. Soms leek ze wat dat betreft helderziend. Al in 1952 zei ze: ‘God, laat ik nooit een kwaal krijgen die mij niet meer buiten zal laten spelen!’17 Pas in 1973 zouden zich de eerste symptomen van multiple sclerose manifesteren.
In de Caraïben blijft ze schrijven. Inmiddels heeft ze zich verbonden aan titels als Het Parool, Vrij Nederland, Tirade en Hollands Weekblad (later Hollands Maandblad). Daarnaast moet ze studeren, veldwerk doen naar de lokale bevolking18 en scripties schrijven. Ze leert van haar echtgenoot (slecht) autorijden, schrijft een handvol aanrijdingen op haar conto, verplaatst zich daarna met behulp van een bromfiets. Ook wordt ze lid van de lokale persclub en probeert ze de geschiedenisboekjes over Jamaica te laten herschrijven, want die stralen geen enkele trots uit.
Renate vindt alles heus interessant, maar stiekem wil ze niets liever dan lezen in de hangmat, in de tuin van het grote huis op de campus waar ze woont met Aad. Je zou dus denken dat ze in de Caraïben in haar element leeft, maar nee: Renate gaat kapot van de heimwee.
Aad en Renate wonen al snel apart en besluiten – deze keer definitief – te scheiden. Aad trouwde met Tamar maar scheidde van Renate. Halverwege 1959 vertrekt ze naar Amsterdam. Via Port au Prince maakt ze een lange tussenstop in Suriname, waar ze met hotemetoten veldwerk doet in het oerwoud en tussen neus en lippen door het Brokopondo-schandaal blootlegt:
Het Brokopondoproject werd in 1948 gelanceerd door professor Van Blommenstein met als doel het rendement van de bauxietwinning voor de nationale economie te vergroten. Door een stuwdam aan te leggen zou de elektriciteitsvoorziening worden verzekerd. Een minder plezierige bijkomstigheid (…) was dat als gevolg van het stuwmeer dat achter de dam zou ontstaan vrijwel de helft van de daar gevestigde 6.000 Bosnegers, werden gedwongen te verhuizen. Zij werden geplaatst voor een fait accompli. Pas in een zeer laat stadium werden de Bosnegers officieel op de hoogte gesteld van de plannen. De sluizen van de stuwdam werden op 1 februari 1964 gesloten. Leden van de Adviescommissie Transmigratie die in 1960 een bezoek brachten aan het geprojecteerde stuwmeergebied, stelden dat de mensen nauwelijks een idee hadden van wat hen te wachten stond.19
Het schandaal heeft vergaande academische consequenties, omdat Renate clasht met haar professor André J.F. Köbben:20
Hij [Köbben] zou een half jaar later zelf naar Suriname gaan en hij wilde niet dat de sfeer bedorven zou worden. Ik had het niet eens aan hem hoeven vragen of hij het goed vond. Maar het was mij aangeraden en het leek me hoffelijk. Als ik had geweten hoe hij zou reageren had ik het anders gedaan, maar ja, ik was jong. Ik heb hem zijn zin gegeven, maar ik kon meteen niet verder meer studeren. Ik had echt een goeie verhouding met hem gehad, hoe heet dat verstandhouding, maar dit was zo’n teleurstelling, dat een man van de wetenschap niet kan doorzetten dat de waarheid belangrijker is dan politiek. Ik ben nooit meer naar college gegaan.21
De hele notie dat Renate zou zwijgen over dit misverstand, is absurd. Niet alleen had ze een veel te rechtlijnig karakter, maar ook had censuur op haar dezelfde uitwerking als een rode lap op een stier.
Met het MS. Nestor, een relatief luxe vrachtschip voor slechts twaalf passagiers; tweehonderd gulden (een half maandsalaris) duurder dan de oorspronkelijk geboekte Poseidon, meert ze in juli 1960 uitgerust aan in Amsterdam. Renate gaat in haar eigen huis aan de Oudezijds Achterburgwal wonen, samen met Joop Goudsblom, diens vrouw Maria Goudsblom-Oestreicher en natuurlijk met haar zus Gerda die een kamer heeft als een speeltuin: je kunt er darten op de deur en ook hoelahoepen is een favoriet tijdverdrijf. Vrienden konden zonder aanbellen doorlopen. Gerda en Renate zijn al snel de zoete inval van schrijvend en kunstzinnig Amsterdam. Beeldhouwer (Shalom) Cyril Lixenberg woont er zelfs.
Het pand deed een beroep op ieders oriëntatievermogen en inventiviteit. De wc lokaliseren vereiste een wichelroede (eerst een trap op, dan een gang door en dan weer twee trappen af), een keuken ontbrak (twee gaspitjes in een hokje kan zelfs de meest positieve makelaar alleen een ‘kookgelegenheid’ noemen), meubels leken vaak op sinaasappelkistjes, de enige luxe was de douche die Joop en Maria hadden laten aanleggen.
Kort na Renates thuiskomst verhuist het echtpaar Goudsblom naar de Marnixkade, waar ze Aad opvangen nadat hij terugkeert uit Jamaica. Hij gaat in militaire dienst. Inmiddels wil Renate niet meer scheiden en doet verwoede pogingen haar echtgenoot terug te winnen. Verliefdheid was nu eenmaal een alles en iedereen verpletterende levensbehoefte; haar zuurstof kwam niet van fotosynthese, maar van de aandacht van de man voor wie ze op dat moment speciaal was. Die compenseerde zonder het te weten, een klein beetje, de zo gruwelijk gemiste aandacht van haar vader. (Het is zinloos alle tijdelijke vervangers de revue te laten passeren. Sommige heel grote liefdes bleven onder de radar, terwijl heel veel kleine liefdes te veel aandacht hebben gekregen.)
Renate heeft Aad nog wel een paar keer gesproken in Amsterdam, maar ze wonen apart, hij gaat in dienst en als hij op zaterdag langskwam, op verlof, dan bleef hij meestal niet eten – zelfs niet als ze biefstuk maakte. Na zijn militaire missie in Nieuw-Guinea gaat Aad in één rechte lijn door naar Groningen, waar hij in 1962 een baan aan de universiteit heeft geaccepteerd. De echtscheiding is onafwendbaar. Het leven gaat door. Aad met Bea Mackenzie, Renate met Jaap van Heerden.
Op 9 september 1961 verschijnt haar eerste Tamarrubriek op de vrouwenpagina van Vrij Nederland. Over het bestaan van een ‘vrouwenpagina’ is Renate niet onverdeeld enthousiast:
Ik ken geen krant die er een mannenpagina op na houdt. Dat is overbodig omdat man-zijn nu een maal het gewone is, onze norm en ons punt van uitgang, terwijl vrouwelijk is wat daar van afwijkt: met mes en vork eten is niet vrouwelijk, met draad en naald omgaan wel. Der Mensch, l ‘Homme, Man, daarbij stel je je vanzelfsprekend een man voor, zo één als bovenop de evolutieboom, in een pak achter een bureau zit, met het ernstige en tevreden gezicht van iemand die zich met succes ontwikkeld heeft uit eindeloze rissen van amoeben, vissen, hoefdieren en chimpansees. Het Nederlands is de enige taal waarin je door voor mens het onzijdig lidwoord te zetten, kunt aangeven dat er ook een vrouwelijk soort is. Maar de mens, dat moderne of benarde, of spelende, werktuig makende, vuur stokende etc. dier dat is een meneer.22
Ze wordt gelezen door zowel mannen als vrouwen. In het begin krijgt ze vooral mannelijke fanmail, maar andere mannen nemen juist dermate aanstoot aan iets op de vrouwenpagina dat ze hun abonnement opzeggen. Een groter compliment was in haar ogen nauwelijks denkbaar! Vrouwen schrijven haar ook maar blijken minder vleiend: ‘Die twee brieven kwamen dus van lezeressen die zich in hun collectieve deel gekwetst voelden. Ik apprecieer dat. Nee, dat meen ik, waar moest het met mij heen als niemand meer aanstoot aan mij nam.’23
Ondertussen schrijft ze voor Hollands Weekblad, nrc, kort voor Het Parool en zit ze, voor het eerst als televisiegast, in een literair programma, met onder anderen Karel van het Reve en Hugo Brandt Corstius. Verder is ze regelmatig op de radio voor Welingelichte Kringen en is ze lid van VARA’s Programma Adviesraad. Renate heeft niet één maar verschillende draaien gevonden.
In Hollands Weekblad schrijft ze onder het pseudoniem Jet van Amstel een kort verhaal getiteld ‘Een vrolijke jongen’.24 Reinold Kuipers, van uitgeverij Querido, wil op basis daarvan haar werk graag uitgeven. Renate is vereerd. Ze heeft dan pas sinds een maand haar Tamarcolumns, die later inderdaad door Querido worden gebundeld.
Ze wentelt zich in haar oude leventje en gaat weer pc-avonden organiseren. Ongeveer om de maand komen de schrijvers bijeen voor bier, kaas en worst, genuttigd in een mistbank van tabaksrook. Salon houden blijft Renate doen tot het laatst. Niet per se met dezelfde mensen, want haar ‘hofhouding’ wisselt regelmatig. Die term komt van Hugo Brandt Corstius, haar waakvlammetje van dat moment. Liever wilde Brandt Corstius dat de hofhouding vertrok zodat hij Renate voor zichzelf had.25 In september 1961 vertrekt hij naar Berkeley. Ze houden contact; hij zegt dat hij haar leuke brieven heeft gestuurd. Later is daar nog veel over te doen geweest.26
In maart 1963 zaten Brandt Corstius en Renate nog gezellig samen in een literair televisiepanel.27 Ze moesten met andere schrijvers intelligente en gevatte dingen zeggen over dichtregels en dan raden wie ze wanneer had geschreven. Brandt Corstius is dan nog een werkelijk beeldschone man, met babyvet en heldere, open ogen. Hij maakt haar complimentjes en bewondert heel à propos een zin van Renate, die daarmee zeer verguld lijkt. Dat Brandt Corstius allang links is ingehaald door Jaap van Heerden, lijkt hij nog niet te weten. Hij was nog wel met Renate op vakantie gegaan, naar Saintes-Maries-de-la-Mer, maar dat was uitgelopen op een domper, ze waren alle twee verliefd op een ander en kwamen letterlijk en figuurlijk los van elkaar terug. Je zou denken dat dat kan: uit elkaar groeien, uit elkaar gaan, rustig doorleven met je volgende grote liefde. In dit geval bleek dat onmogelijk.
Renate heeft altijd gedacht dat Brandt Corstius degene was die haar ’s nachts wakker belde en dan niets zei. Jaap nam dan ook op met ‘Dag Hugo’. Max Pam vertelt bovendien het volgende:
Op de crematie [van HBC] vertelde Jaap van Heerden […] dat de anonieme telefoontjes destijds door de PTT zijn onderzocht. De telefoontjes kwamen altijd precies om 12 uur ’s nachts, en aan de andere kant bleef het dan stil. Jaap […] heeft vaak opgenomen en zei dan: ‘Hallo Hugo, houd ermee op!’ Maar het bleef stil. Volgens de PTT kwamen de telefoontjes steeds van andere plaatsen, maar waren het wel steeds plaatsen die door HBC werden bezocht.28
Achteraf bezien was die nachtelijke telefoonterreur slechts klein bier. Een paar jaar later zou Brandt Corstius haar beschuldigen van ‘neo-antisemitische schunnigheid’. Op haar beurt betichtte ze hem al eerder van vernietigingsdrift:
Hij is natuurlijk een terrorist net als bij voorbeeld W.F. Hermans, maar hij heeft een speelser brein. Vroeger, […] overheerste dat speelse, tegenwoordig is het er nog steeds wel en vindingrijk blijft hij, maar het terrorisme is een veel groter rol gaan spelen. De waarheid, dat wat iemand werkelijk gezegd of geschreven heeft, interesseert hem niet, hij wil vernietigen.29
Renate is bijna twee jaar dood als Brandt Corstius uit de doeken doet wat hem écht dwarszat. Ze was in werkelijkheid heel anders dan op papier, ze schreef daarnaast voor de bühne en was lang niet zo kwetsbaar als ze zich voordeed: ‘Wat ik precies tegen haar heb? Haar sentimentaliteit.’ Dat lijkt me ietwat makkelijk; niet alleen is dat een eeuwenoude manier waarop mannen vrouwen afdoen als listige bedriegers die overlopen van pathetiek, maar het is ook onjuist: Renate was veel kwetsbaarder dan dat ze overkwam. Altijd heeft ze vermoed dat HBC heeft ingebroken en haar brieven heeft gestolen; als hij de moeite had genomen om die te lezen, dan had hij beter geweten.
Filosofie van het geluk van Ludwig Marcuse, Blauwdruk van de toekomst van Dennis Gabor en Onderzoek naar onze toekomst van Robert Heilbroner: Renate vertaalt onheilspellende boeken, die een zorgelijke inkijk geven in de – toen al – klimmende klimaatproblematiek. Voortaan pleit ze voor minder auto’s, meer frisse lucht en voorspelt ze dat we in de toekomst zonder fossiele brandstoffen zullen kunnen (en moeten). Très avant-garde maar ook très deprimerend. Een ware Greta Thunberg, maar dan nog veel minder begrepen. Immers, het zou wel loslopen… toch?
Al voordat zesendertig wetenschappers met de Club van Rome en hun rapport De grenzen aan de groei de mondiale milieuaantasting aan de kaak stellen, staat Renate in de alarmstand. Tegenwoordig opent het nieuws met Finland en Amerika die kampen met uitzonderlijke temperaturen, of met Turkije en Griekenland die de bosbranden niet meer gedoofd krijgen, of dat men in China, België en Duitsland zoekt naar de slachtoffers van overstromingen en dat gletsjers smelten en ecosystemen verdwijnen, terwijl al hele eilanden werden opgeslokt door de rijzende zeespiegel en mensen massaal op de vlucht slaan voor natuurrampen. Sigrid Kaag waarschuwde onlangs nog tijdens de H.J. Schoo-lezing dat we in ons leven nog gaan meemaken dat de Waddeneilanden blank komen te staan. Voor Renate zou dat niets nieuws onder de zon zijn geweest:
Is de veiligheid van de burger niet eigenlijk de eerste plicht van de staat? Het lijkt wel oorlog. Iedereen weet dat er dagelijks slachtoffers vallen, iedereen vreest dat hij zelf slachtoffer zal worden, maar niemand weet hoe hij het stoppen moet. Werkelijke morele verontwaardiging of een principiële stellingname tegen de autoterreur gaat alleen uit van kleine onbezoldigde actiegroepen en niet van de politieke partijen. Straks zijn er verkiezingen. De meeste politieke partijen zeggen dat ze iets aan de bescherming van het milieu willen doen: het openbaar vervoer bevorderen, een landgoed hier en een wad daar redden. Dat is beter dan niets, maar het is mij veel te weinig en vooral te goedkoop. (…) Hoe dan ook, dat milieu, waar iedereen zich een jaar lang zo druk over gemaakt heeft is, nu het op verkiezingen aankomt, geheel van het toneel verdwenen.30
In haar laatste levensjaar is Renate lijstduwer voor De Groenen. Die partij wil auto’s uit de binnenstad verbannen en is verder voorstander van zo ongeveer alles waar ze voor staat. De Groenen verdubbelen en gaan van één naar twee zetels. In het jaar van haar dood heeft ze deze cirkel in ieder geval rondgemaakt. Ze heeft vanaf 1963 gedaan wat ze kon voor het klimaat.
Nou, meestal dan… Oudjaarsavond 1963-1964; de ‘hofhouding’ – veertien man sterk – besluit te stoppen met roken. Ze weten dat op de hoek van de Weesperstraat slooppanden stonden. Nadat ze collectief hun laatste peuk hebben opgestoken, gooien ze die tegelijk uit het raam. ‘Na een kwartier zag je vlammen.’31 Renate had de brand ook beschreven,32 maar zoals Joop Goudsblom het me vertelde, waren ze alle veertien meer mededaders dan medekijkers… Logisch, ze kan moeilijk in haar eigen krant zetten dat ze heeft geholpen met een fikkie stoken in het oude hart van haar eigen stad!
NOTEN
1 Renate vertelt consequent dat ze in november 1948 als zeventienjarige het huis uit ging, maar ze is geboren in november 1929, dus ze was of onlangs negentien geworden of bijna negentien.
2 Coen Verbraak, ‘Altijd met passie’, Vrij Nederland, 12 november 2005, p. 55.
3 Peter van Ingen, Zomergasten, 7 augustus 1988, VPRO.
4 Psalm 92:13-16, ‘De rechtvaardige zal groeien als een tamar’.
5 Aad van der Mijn, Algemeen Handelsblad, 5 april 1969.
6 Renate Rubinstein, ‘Schaapherder in Israel. Een dag alleen met 400 dieren in de heuvels’, Het Parool, 4 juli 1952, p. 4.
7 Gesprek met Henny Daams (pc 1954-1956), 2004.
8 Piet Borst, ‘Congres der Nederlanden’, Propria Cures, 5 februari 1955.
9 Renate Rubinstein, ‘Het moment van Renate Rubinstein’, Boekenbijlage Vrij Nederland, 20 oktober 1984, p. 38.
10 Leon de Winter, ‘Je kunt niet boven de partijen staan, ik geloof werkelijk dat niemand dat kan’, Bzzlletin 16 (nummer 148, september 1987), p. 3-6.
11 Ischa Meijer interviewt Renate Rubinstein, ‘Ik ben meer een kind dan een moeder’, Haagse Post, 8 november 1975.
12 Hugo Brandt Corstius in gesprek met Ileen Montijn, 6 augustus 1992.
13 Gesprek met Judith Herzberg, 30 oktober 2007.
14 Ischa Meijer, Markant, 20 maart 1990, NOS.
15 Leon de Winter, ‘Je kunt niet boven de partijen staan, ik geloof werkelijk dat niemand dat kan’, Bzzlletin 16 (nummer 148, september 1987), p. 3-6.
16 Renate Rubinstein, ‘Poolse studenten reisden naar Amsterdam’, Vrij Nederland, 20 juli 1957.
17 Renate Rubinstein, Twijfel trainen, de Israëlische dagboeken 1951-1954 (Augustus; Amsterdam, 2005), p. 38.
18 Te weten, de Maroons: ‘Weggelopen slaven die zich hadden vrijgevochten’, Aad Nuis in Renate herinneringen van vrienden (Amsterdam; Meulenhoff, 1992), p. 81.
19 Ben Scholtens, ‘Bosnegers en overheid in Suriname. De ontwikkeling van de politieke verhouding 1651-1992’ (1994, proefschrift afdeling cultuurstudies, Paramaribo), pp. 129-130.
20 Renate Rubinstein, ‘Wilson bij de Indianen’, Hollands Weekblad 2 (72), 28 september 1960, p. 14-16.
21 Aad van der Mijn, ‘Ik heb een zwak voor mannen die mij niet helemaal au sérieux nemen’, Algemeen Handelsblad, 5 april 1969.
22 Renate Rubinstein, ‘Voornamelijk de vrouw. Intree’, Vrij Nederland, 9 september 1961.
23 Renate Rubinstein, ‘Correspondentie I’, Vrij Nederland, 5 oktober 1963.
24 Jet van Amstel (psd. Renate Rubinstein), ‘Een vrolijke jongen’, Hollands Weekblad 123 (3) (1962), p. 10-15.
25 Hugo Brandt Corstius in gesprek met Ileen Montijn, 6 augustus 1992.
26 Vrije Geluiden, VPRO-radio, november 1985.
27 Alfred Kossman, Literair Panel, 12 maart 1963, VARA.
28 Max Pam, ‘H. Brandt Corstius (1935-2014). A touch of genius’, de Volkskrant, 4 maart 2014.
29 Renate Rubinstein, Ziekenhuisnotities 2, 16 juli 1983.
30 Renate Rubinstein, ‘Tegen de auto’, Vrij Nederland, 14 oktober 1972.
31 Maria en Joop Goudsblom in gesprek met Ileen Montijn, 4 november 1992.
32 Renate Rubinstein, ‘Brand’, Vrij Nederland, 11 januari 1964.