Een seriemoordenaar keert altijd terug naar de plaats delict. Tenminste in verhalen. Het treft dat Hollands Maandblad een toevluchtsoord is voor verhalen, wat mij als schrijver de macht geeft om die theorie binnen de grenzen van dit redactioneel tot feit te bombarderen.
Immer zoekende naar het gevoel dat hem of haar dreef op het moment dat de trekker werd overgehaald of het mes langs die keel werd getrokken, komt de seriemoordenaar terug naar de plek van het misdrijf. Toegegeven, beide moordmethodes vallen in de categorie huis- tuin- en keukenmoorden, maar zo’n eerste keer is natuurlijk oefenen, warmdraaien voor het grotere werk. De kunststukjes waarbij slachtoffers in vleessnijmachines eindigen om door nietsvermoedende lokale slagers te worden verkocht als onsjes cornedbeef komen met de jaren. Een bezoek aan de locus delicti inspireert niet alleen voor het volgende meesterwerk – we hebben het immers over de seriemoordenaar –, het geeft tevens gelegenheid om de kinderziektes uit de modus operandi te snoeien.
Overigens, de plaats delict van de eerst gepleegde moord is veruit favoriet. Niet verwonderlijk. Wie herinnert zich nog haar achtste tongzoen? Die zesendertigste keer seks, op zomaar een dinsdagavond? Alleen de eerste keren maken zo’n onuitwisbare indruk dat ze twintig jaar later nog steeds tot stof voor verhalen dienen.
De plaats delict in dit redactioneel is Terschelling, het seriemoordenaarschap een niet al te sluitende metafoor voor het kunstenaarschap – dat had u allang begrepen. Immers, als lezer van dit blad weet u donders goed dat kunstenaars de feiten naar hun hand zetten teneinde daaruit een geheel eigen universum te kneden. Rechtlullen wat krom is, daar hebben ze hun beroep van gemaakt. In dat opzicht verschillen moordenaars en kunstenaars niet veel van elkaar.
Terschelling dus, in de duinen bij paal 18. Vers van de toneelacademie speel ik de rol van Lobke in de Oerolvoorstelling Sil van Convoi Exceptionnel. Met tot dor stro geblondeerd piekhaar en een tanig gebruind lijf ploeg ik zes weken lang op mijn kaplaarzen door het zand om het verhaal van Sil de strandjutter te spelen. Daar op die duintop, met mijn kop in de zon, gezandstraald door windkracht zes, weet ik zeker dat in mij een seriemoordenaar schuilt en dat de rest van mijn leven in het teken staat van verhalen vertellen.
Veroordeeld tot levenslang keer ik steeds terug naar mijn favoriete eiland, niet alleen om theater te maken of te schrijven: ook mijn eigen verhaal heeft zich hier in de loop der jaren ontvouwd. Schreeuwende ruzie met een wanhopige ex in spe, een verkeerd geïnterpreteerd huwelijksaanzoek met een ring in een glas supermarktchampagne en pijnlijke confrontaties met de pubersliert die niet meer met maar ook nog niet zonder ons kan. Zodra ik voet op Terschelling zet, treedt een pavlovreactie op. Oude moorden worden herbeleefd, nieuwe worden beraamd.
Terschelling, zomer 2020. Op het terras van Kaap Hoorn bestel ik nog een juttersbitter. Ik klap mijn laptop open om een redactioneel voor Hollands Maandblad te schrijven en deze dierbare plaats delict opnieuw van een verhaal te voorzien.