Hij
hij smokkelt zich naar binnen
niemand merkt hem op
in de haard de kelder het washok
niemand ziet hem in de tuin
doorzichtig en meegaand als hij is
vanzelfsprekend als de notelaar
als houtworm in het gebinte
roddelend met de kauwen en kraaien
lonkend in de spiegel
hij grijnst en spot
het spook met de happy socks
schreit als een krolse kater onder
de diepgevroren maan
draait de deur
achter mij in het slot
Retour II
voorbij Parijs gaat het in gestrekte draf
het uitzicht als een boek dichtgeslagen
de bergen door wolken verzwolgen
het gras groener het geheugen bleker
denkend aan de post in de gang
rouwbrieven rekeningen reclame
planten die woekerden of verdorden
dansende muizen vliegende mieren
dromend achter dubbelglas
zullen wij vervellen de foto’s
ontgoochelen schoenen
knellen afstanden groeien
het lichaam raast vooruit maar de ziel
draalt als een tegenstribbelend kind
de pechstrook vrij
voor aasdieren en noodgevallen
Goed nieuws
het bleef donker achter de ramen
we drukten ons oor tegen de parlofoon
– verwachtten wij de zee te horen, die onvermoeibare zee? –
het bleef stil, we liepen de straat op
keerden op onze stappen terug
scheurden een bladzijde uit de agenda
en schreven: we kwamen om goed nieuws
heb je dat?
je mailde dat er nog boeken zijn
concerten, musea, reizen
rolstoelen, pijnstillers
op de bijsluiter
plotse onverklaarbare dood
een nevenverschijnsel
we moesten het maar opnieuw proberen