Dit blad zal vaker verwijzen naar een goed humeur dan naar een slecht. De schrijvers zullen gemeen hebben dat zij zich als twijfelaars beschouwen tegenover de zelfverzekerde praters over ‘Westerse waarden’, als conservatief tegenover de kwekers van een vijf minuten voor twaalf stemming, als conformist tegenover de schelders zonder goede manieren, als negatief tegenover de zoekers naar een positief geluid, als individualist tegenover ieder groepsbelang.
Dit waren de eerste zinnen van het ‘prospectus’ waarmee Kornelis Lubbertus (‘Bert’) Poll in het voorjaar van 1959 de verschijning van Hollands Weekblad aankondigde. Het waren ook de eerste zinnen van het redactioneel waarin hij in het voorjaar van 1984 stilstond bij het vijfentwintigjarige bestaan van zijn geesteskind, dat inmiddels Hollands Maandblad was geworden, en het waren tevens de eerste zinnen van het stuk waarmee hij in 1989 de dertigste verjaardag van dit tijdschrift markeerde. Hij publiceerde telkens vrijwel hetzelfde betoog, hoogstens voorzien van een kort naschrift. De beginselen van het blad bleven immers even geldig in elke tijd, tijdens elke mode en in elk geestelijk klimaat.
Geen wonder dus dat het ook de eerste zinnen waren van het nummer waarmee Hollands Maandblad in 2009 een halve eeuw oud werd en dat ze ook worden herhaald nu de zestig jaar is gehaald. Wellicht dat even de neiging opkomt tot een eigentijdse aanvulling. Iets in de trant van: ‘De schrijvers in dit tijdschrift zullen gemeen hebben dat zij zich als aarzelend anarchist beschouwen tegenover benepen nationalisten, als schoorvoetende nationalist tegenover zelfgenoegzame kosmopolieten, als ironische liberaal tegenover machtsbeluste managers, als scepticus tegenover iedere filosoof, als sociaaldemocraat tegenover zelfverrijkers van elke pluimage – en bovenal zullen zij zichzelf beschouwen als kritisch-rationalist tegenover alle vormen van bijgeloof of geestelijke dwingelandij.’
Het lijkt niet nodig. Zulke woorden klinken meteen als zelffelicitatie, en als iets de schrijvers en lezers van dit blad bindt, dan is het een aanzienlijke mate van aversie daartegen. Daarom zullen velen nu al mompelen dat zo’n stuk over de beginselen helemaal niet hoeft, want het enige beginsel van Hollands Maandblad dat telt, is dat in deze kolommen de Nederlandse consensusdwang op grote afstand wordt gehouden.
Bert Poll was eenendertig jaar toen op 20 mei 1959 het eerste nummer van Hollands Weekblad verscheen, enkele maanden nadat hij in vervolg op een min of meer uitgebreide samenspraak met een handvol geestverwanten bovengenoemde prospectus met de ‘motieven voor de oprichting’ had doen uitgaan naar beoogde medewerkers en geldschieters. De prospectus dus met die veelbetekenende eerste zin: ‘Dit blad zal vaker verwijzen naar een goed humeur dan naar een slecht.’
Misschien was dat goede humeur niet verbazingwekkend. Wellicht is elke eenendertigjarige die een literair-politiek weekblad opricht chronisch goedgehumeurd. Maar wellicht was 1959 ook een jaar waarin de lucht tintelde van optimisme, beloftes en een goed humeur. Dit was immers het jaar waarin te Slochteren de aardgasbel werd ontdekt, waarin de Russische Loena 3 voor het eerst foto’s van de achterkant van de maan maakte, waarin de Nederlandse Corine Rottschäfer Miss World werd en Teddy Scholten het Eurovisiesongfestival won, waarin de Daffodil haar debuut maakte op de Nederlandse wegen, waarin de tweeëndertigjarige Harry Mulisch Het stenen bruidsbed publiceerde als eerste Literaire Reuzenpocket, waarin het Nederlands Dans Theater onder leiding van de zevenentwintigjarige Hans van Manen werd opgericht, waarin de vijftienjarige Pim Maas de titel ‘Nederlandse Elvis Presley’ won, waarin het 500.000ste tv-toestel in Nederland werd aangesloten en de eerste uitzending van Sport in beeld te zien was, waarin de Nederlandse kranten bijna duizend artikelen publiceerden over ‘nozems’, waarin het tienerbandje The Beatles in de Liverpoolse Casbah Club voor het eerst meer dan één keer achter elkaar mocht optreden, waarin de film Some Like It Hot uitkwam, waarin Simon Vinkenoog voor het eerst LSD gebruikte, waarin Miles Davis de LP Kind of Blue uitbracht, waarin de Pacifistisch Socialistische Partij voor het eerst meedeed aan de verkiezingen, waarin het radioprogramma ‘Tijd voor Teenagers’ de lucht inging, en waarin Het Lieverdje op het Spui werd onthuld.
Dit was een goed jaar om een literair-politiek tijdschrift op te richten.
K.L. Poll had evenwel niet alleen oog voor de beloftes die in de lucht hingen, maar ook voor de wortels waarmee hij zijn blad in een traditie wilde planten. In het ‘prospectus’ heet het: ‘Het tijdschrift is bedoeld als een literair-politiek weekblad, maar dan beide woorden gebruikt in de zin waarin ook Ter Braak en Du Perron literaire en politieke figuren waren. Wij willen deze twee namen graag met wat nadruk als voorbeeld vermelden, niet alleen omdat hun werk het karakter van dit weekblad zal beïnvloeden, maar ook omdat angst voor epigonisme een schichtigheid tegenover hen heeft veroorzaakt, die als rem fungeerde voor de doorwerking van hun denkbeelden en gezindheid.’
Dat wij hier schaamteloos bovenstaande alinea’s herhalen, die ook in deze kolommen te lezen waren toen Hollands Maandblad 45 werd, en nogmaals toen het blad de vijftigste jaargang haalde, betekent niet dat dit blad neigt tot herhaling van het bestaande. Integendeel, deze pagina’s zijn altijd een springplank geweest voor debutanten en een vrijplaats voor nieuwsgierigheid naar het onbekende. Misschien is het vasthouden aan de beginselen niet meer dan een voetnoot bij de obsessie van onze tijd met innovatie, verjonging en digitalisering. De reprise onderstreept dat Hollands Maandblad de afgelopen zestig jaar niet veel anders is geworden – en dat evenmin wenste te worden. Het weekblad werd maandblad in 1963, er kwamen nieuwe redacties na Polls overlijden in 1990, en nu wij omzien in verwondering, rest slechts de conclusie dat Hollands Maandblad thans te oud is om nog veelbelovend te zijn, maar in elk geval nog te jong om zich over te geven aan de berusting der gearriveerden.
Van belang is slechts om vast te houden aan het beginsel van de oprichter: ‘Dit blad zal vaker verwijzen naar een goed humeur dan naar een slecht.’ Dat is hoognodig nu er zoveel lichtheid in het bestaan is geslopen dat de opgewektheid je dikwijls in de schoenen zinkt. Wij leven in een andere tijd dan zestig jaar geleden, maar dat maakt de door Poll geschetste geesteshouding van de medewerkers aan dit blad (‘twijfelaar tegenover zelfverzekerde praters; individualist tegenover elk groepsbelang; wantrouwend tegenover de keurigheid maar ook tegenover slechte manieren’) niet minder relevant – en het maakt de oriëntatie van dit tijdschrift (nieuwsgierigheid naar het antwoord op de vraag ‘hoe mengen zich belangen, moraal en ideeën’) niet minder dringend.
Wie even opkijkt van zijn mobiele telefoon, beseft hoezeer zestig jaar na het eerste nummer het intellectuele en literaire klimaat waarin dit blad gedijt, is veranderd. Waarschijnlijk is het te gemakkelijk om te zeggen dat het minder vruchtbaar is geworden voor twijfelaars en individualisten, hoewel de woorden ‘wij moeten’ verontrustend gangbaar zijn geworden in het openbare leven en het besef geërodeerd lijkt dat er een fundamenteel verschil is tussen individualisme en ikkerigheid. Misschien is het enigszins teleurstellend dat de verknoping van ideeën en belangen nog even verlammend is in de grappige cocktail van globalisering en provincialisering die wij de moderne tijd noemen. Wellicht is het sneu dat de neerlandistiek nu wegkwijnt zonder dat ooit een studie werd gewijd aan dit blad. Materieel zijn wij wereldburgers, maar geestelijk is de horizon gekrompen tot De Wereld Draait Door, Jinek en Pauw. Misschien kunnen we naar de eigen Facebookpagina twitteren dat de elite in menig opzicht heeft gefaald. Maar de elite, dat zijn wij. Zo geldt steevast: wij zijn zelf een symptoom van de kwaal die wij pretenderen te genezen, om Karl Krauss te parafraseren. Het enige wat helpt, is vaker te verwijzen naar een goed humeur dan naar een slecht. – BB