‘Een, twee, drie, vier, vijf,’ zei hij. Ffffff…, deed ik. ‘Een, twee, drie…,’ zei hij weer. Mijn collega telde hardop terwijl hij met gestrekte armen de borstkas krachtig indrukte. Na de vijfde tel stopte hij even, zodat ik me voorover kon buigen om een teug lucht in de mond van de man te blazen. Dat deed ik via het beademingskapje dat we gebruikten voor mond-op-mondbeademing als dat nodig was voor de hartmassagereanimatie.
En nu was het nodig: de man lag levenloos op de vloer van het bruine café, terwijl wij naast hem knielden en badend in het zweet hem terug probeerden te halen. Iedere keer wanneer ik blies, keek ik met een schuin oog of zijn borstkast omhoogkwam. Dat was het bewijs dat mijn adem daadwerkelijk zijn longen bereikte. Gelukkig kwam zijn borstkast omhoog. Na elke beademing ging mijn collega verder met hartmassage. ‘Eén, twee, drie…’
Geen minuut daarvoor had de man verteld dat hij hartpatiënt was en zich onwel voelde. Direct na die mededeling draaiden zijn ogen weg, stokte zijn ademhaling en zakte hij in elkaar. Een snelle controle van zijn slagaders wees uit dat het hart geen bloed meer rondpompte. Als een geoliede machine schakelden we over op de reanimatieprocedure, die we tijdens onze halfjaarlijkse EHBO–lessen ontelbare keren hadden geoefend op Rubberen Truus – de oefenpop met ballonlongen.
Het waren de jaren negentig, dus de automatische externen defibrillator bestond nog niet. We moesten het bolwerken met ouderwets handwerk: als de sodemieter riem, broek en overhemd van het slachtoffer losmaken, onderhemd openscheuren, twee handen op elkaar op twee vingers afstand boven het borstbeen, en dan achterelkaar diep indrukken, in een vast ritme. We hadden geleerd te drukken op de maat van – hoe treffend – ‘Stayin’ Alive’, de discohit van The Bee Gees uit de film Saterday Night Fever. Iedereen kende dat nummer waarvan de maat gelijkstond aan de medisch gewenste honderd compressies per minuut.
Voortschrijdend wetenschappelijk inzicht dicteert dat je tegenwoordig dertig keer moet drukken en twee keer moet beademen. Deze wijsheid heb ik overigens van Google, want de tijd dat politieagenten elk halfjaar een opfriscursus over levensreddende handelingen moesten volgen, ligt behoorlijk ver achter ons. Bovendien is mijn laatste EHBO-training al van meer dan tien jaar geleden. Gelukkig staan EHBO-trainingen voor de politie vanaf dit jaar eindelijk weer eenmaal per halfjaar op de kalender.
Evenmin als ik ‘Stayin’ Alive’ vergeet, vergeet ik om tijdens het beademen het hoofd van het slachtoffer goed achterover te drukken. (Daar kan tien jaar zonder EHBO-onderricht niets aan veranderen.) Doe je dat namelijk niet, dan blaas je de lucht niet naar de longen, maar door de slokdarm rechtstreeks de maag in. Dit kan leiden tot vulkanische reflexen van de ingewanden. Recente culinaire versnaperingen van het slachtoffer, verdund met maagzuur, kunnen dan als een krachtige fontein in je gezicht spuiten. Ik kan u verzekeren dat zo’n douche met maaginhoud het lerend vermogen van de hulpverlener een krachtige impuls geeft.
Het hoofd van onze patiënt hield ik dus goed achterover, terwijl we op de cafévloer doorploeterden. We wisten namelijk: hoe korter de tijd tussen de hartstilstand en het begin van de reanimatie, des te groter de kans op succes. Terwijl we drukten, telden, en lucht in longen bliezen, vertelde iemand dat de man Joop heette. Joop was bijna zeventig jaar oud, had al vijf keer eerder een hartstilstand gehad en evenzoveel hartoperaties. Dat riep zijn echtgenote Ria hard van dichtbij in onze oren, terwijl ze paniekerig om ons heen scharrelde. Tussendoor snauwde ze haar man toe om niet de gore moed te hebben haar alleen achter te laten.