Spreekangst. Een speurtocht

Vicky Francken

Het breken van een stem? Zoveel stiller dan het breken van een vaas, maar zo veel pijnlijker. De schaamte, de verdwijnbereidwilligheid.

Waarover men niet spreken kan, moet men zwijgen. Lang heb ik die raad opgevolgd alsof mijn leven ervan afhing, maar op een dag – was het een goede of een slechte? – besloot ik erover te schrijven. Het voordeel is dat je dat ook zwijgend kunt doen.

Waar de dingen beginnen is vaak onmogelijk te achterhalen. Dat geldt misschien niet voor een mensenleven, dat duidelijk en onmiskenbaar een moment van verwekking kent, maar wel voor het ontstaan van patronen. Ik weet niet waar en wanneer het begon, alleen hoe het erger werd. Jaren geleden verbleef ik een tijd in Frankrijk en werd ik erg ziek. Ik had hulp nodig, maar na een week overgeven terwijl ik amper at of sliep, had ik nog maar weinig Franse woorden over. Ik wilde naar huis. Hoewel ik me peilloos en oeverloos schaamde voor mijn gebrekkige woordwaarde, stond dát me uiterst helder voor ogen: ik moest maken dat ik wegkwam.

Ik kwam weg. Dat wel. Maar voor het eerst was mijn spreekangst terecht gebleken. De gloeiende vernedering dat je jezelf niet te allen tijde weet te redden.

Nee, het begon al veel eerder. Ik was een jaar of vijftien en sprak nauwelijks meer. Stilte was mijn moedertaal die niet kon worden gesproken, maar waarin ik toch vloeiend zou zijn.

De homeopathische huisarts zei dat er sprake was van een blokkade in de keel. Om die op te heffen, zou hij mij een verdoving toedienen. Een verdoving die normaal gesproken wordt gegeven voor het operatief verwijderen van de keelamandelen. Nadien zou alles weer gaan stromen, beloofde hij. Wie weet zou het zelfs mijn dode taal tot leven ­wekken.

Er stroomde wel iets, inderdaad, maar mijn woorden waren het niet. De injectie was pijnlijk.

Terug in Frankrijk, jaren na mijn Franse ziekte (geen syfilis, gelukkig), kijk ik in zwijgend gezelschap naar de film India Song (1975) van Marguerite Duras. We horen stemmen die het beeld niet toont; ofwel omdat onzichtbare, afwezige personages reflecteren op de personages die we wel zien, ofwel omdat de stemmen van de personages niet stroken met hun gesloten monden: ze dansen in stilte, roken in stilte, zitten in stilte. Ze bewegen hun monden niet en toch hoor je ze praten. Of hoor je ze denken? Stem en beeld leggen beide een afstand af: naar het oor en het oog van de toeschouwer, maar ze lijken van verschillende bronnen en uit verschillende richtingen afkomstig. Het feit dat we deze personages niet zíen spreken, betekent iets. Durven ze het niet, kunnen ze het niet, mogen ze het niet?

De discrepantie tussen beeld en stem schept afstand en intimiteit tegelijk. Of nee: éérst afstand, vervolgens intimiteit. Ongefilterd horen we wat omgaat in wie stil blijft.

Gelukkig worden tegenwoordig in verkiezingstijd ook de stille stemmen geteld. Toch moet je over het algemeen geluid maken om gehoord te worden. Goede sprekers zijn luid en duidelijk te horen, die maken zich wel kenbaar – maar goede verstaanders laten zich niet herkennen op afstand.

Mensen kunnen naar je luisteren zonder je aan te kijken, of naar je kijken zonder te luisteren. Alleen wanneer er in gebarentaal wordt gecommuniceerd, moet de luisteraar een kijker zijn.