F. Starik was dichter, schrijver, fotograaf, zanger, performer, beeldend kunstenaar, en niet in de laatste plaats coördinator van het project De Eenzame Uitvaart in Amsterdam. Op 18 maart 2018 stierf hij veel te jong, en zijn uitvaart op begraafplaats Sint Barbara was misschien wel de minst eenzame die daar ooit had plaatsgevonden. Want Frank von der Möhlen, want aldus heette ‘F.’ voluit, werd ter aarde besteld op de begraafplaats waar hij zelf zo vaak kwam om eenzame doden naar hun laatste rustplaats te begeleiden. Uiteindelijk is hij midden in zijn eigen eenzame-doden-populatie beland, en dat vind ik mooi en troostrijk. Het is of hij na de dood nog steeds een beetje past op al die mensen die het niet gemakkelijk hadden.
Zoals dat gaat, denk je tijdens een uitvaart terug aan de overleden persoon, aan je goede of slechte of bijna-geen-relatie met hem of haar. Bij mij kwamen hoofdzakelijk goede, en soms hilarische, gedachten boven. In 2006 vroeg Frank mij voor het eerst om in het kader van zijn project een gedicht voor een eenzame Amsterdamse dode te schrijven. Wij kenden elkaar niet heel erg goed, maar ik stemde toe. Het ging om een Marokkaanse jongen die ’s nachts in de gracht was gevallen en waarschijnlijk niet kon zwemmen. Hij had misschien ook nog eens drank en drugs gebruikt, maar zeker was dat het fataal voor hem was afgelopen. Het was een interessante opdracht waar ik aanvankelijk, dichtend achter mijn bureau, helemaal niet treurig van werd. Dat veranderde toen ik op Sint Barbara mijn tekst stond voor te lezen naast de kist. Op dat moment werd het allemaal wel erg tastbaar en direct. Die arme jongen lag daar dus echt, twee meter bij me vandaan. En ik had de taak iets betekenisvols voor hem te doen. Ik was hier degene die, in plaats van een priester of familielid, over de emoties ging en dat viel me zwaarder dan ik me had voorgesteld.
Toen we de kist in de groeve hadden laten zakken en voor de koffie en de cake terugliepen naar het kapelletje, zei Frank iets tegen mij dat ik niet had verwacht: ‘Dat ging je niet in je kouwe kleren zitten, hè?’ Tot dan toe beschouwde ik Frank als een wat wereldvreemde, in zichzelf gekeerde kunstenaar. Maar hij bleek dus ook een scherp oog te hebben voor een ander, zelfs voor mijn emoties, die ik toch altijd keurig pleeg te onderdrukken.
In de jaren die volgden, wende ik gaandeweg aan de eenzame doodskisten, aan de sfeer en aan F. Starik. Het klinkt wat vreemd, maar op een ingetogen en eerbiedige manier vermaakten we ons. Ik had eens een gedicht gemaakt voor een overleden Soedanees, wiens uitvaart helemaal niet eenzaam bleek te zijn. Onverwacht kwam een groepje mannen van een Soedanese vriendenclub uit Amsterdam opdagen, geleid door een oudere man die ik voor mezelf ‘de imam’ noemde.