Skip to Content

Mevrouw Stevens daalt de trap af

Ivo Victoria

Die ochtend marcheerde mevrouw Stevens vastberaden door de lange, koude gang die het hoofdgebouw van de school doorkliefde. Aan weerszijden hingen de jassen van leerlingen aan haakjes als roerloze toeschouwers van haar eenzame parade.

Het was het eerste jaar dat mevrouw Stevens godsdienstles gaf op de gemeentelijke basisschool waar haar vader directeur was geweest toen zij er zelf als kind les kreeg. Toen het bisdom haar aanstelling kenbaar maakte, was ze zowel blij als droevig geweest. Op de eerste maandag van september, een halfjaar geleden, was ze minutenlang voor de schoolpoort blijven staan. Kinderen en ouders liepen vrolijk kwetterend langs haar het schoolplein op. Mevrouw Stevens staarde naar de grijze lucht en hoorde het ronken van vliegtuigmotoren. Daarna zag ze een bommenregen neerdalen en zwierf haar vader ontredderd door het puin. Hij vond haar onder een trap die niet veel later in zou storten, trok zijn overhemd uit en drapeerde dat over haar hoofd opdat ze de lijkjes van haar vriendjes en vriendinnetjes niet zou zien die door het schoolgebouw verspreid lagen. Zo droeg hij haar het verwoeste gebouw uit, naar huis, waar haar moeder hen verbijsterd en huilend opwachtte. Keer op keer nam haar moeder haar in de armen, betastte haar gezicht, haar haren en handen, om zichzelf ervan te overtuigen dat het wonder zich inderdaad had voltrokken: haar dochter was teruggekeerd uit de dood.

Zelf had mevrouw Stevens geen enkele herinnering aan die gebeurtenis. Alles wat ze erover wist was haar vele jaren later verteld. Maar de afgelopen zes maanden was geen dag voorbijgegaan of ze had er bij het betreden van de school kortere of langere tijd aan teruggedacht.

Kordaat tikten haar halfhoge hakken op de tegelvloer. Ze was op weg naar het kantoor van de schooldirecteur, meneer Pauwels, een man voor wie haar vader zaliger zich zou schamen. Aan het eind van de gang stond Fatima, de schoonmaakster, met een dweil in haar handen en een emmer water naast haar op de grond. Soms maakten ze een praatje. Dat vond mevrouw Stevens heel normaal. Ook met haar mannelijke collega van islam kon ze het de laatste tijd goed vinden. Aanvankelijk had er in de lerarenkamer een onuitgesproken vijandigheid tussen hen geheerst omdat hij weigerde haar een hand te geven. Maar toen ze op een dag, tijdens een verloren uurtje, met zijn tweetjes in het lokaal waren, hadden ze beleefdheden uitgewisseld over hun lessen en leerlingen. Het was mevrouw Stevens opgevallen dat hij met een bepaalde aarzeling sprak, een aarzeling die ze herkende, en toen besefte ze dat ook hij twijfels kende, omdat het nu eenmaal onmogelijk was tegelijkertijd loyaal te blijven én zeker te zijn van je zaak. Dat principe gold niet alleen voor het geloof, maar ook voor andere zaken in het leven, zoals het huwelijk.

Fatima stak haar hand op. Mevrouw Stevens, precies halverwege de gang, zwaaide vrolijk terug, maakte een kwartslag en greep de knop van een schijnbaar onbeduidend deurtje, waar iedereen – leerlingen, leraren, schoonmakers – dagelijks zo achteloos mogelijk aan voorbijliep alsof ze het bestaan van die kamer ontkenden.