Skip to Content

Deze maand

Bastiaan Bommeljé

Deze maand doet u zaken met een gastredacteur omdat de Hollands Maandblad-redactie een symposium voor literaire tijdschriftredacteuren bezoekt in Saint-Rémy-de-Provence. U begrijpt: de kans op een conclaaf met deze uitgedunde beroepsgroep van witte bizons, laat de redactie voor geen poëzie of proza schieten. Bijvangst van haar afwezigheid is dat de redactie, afgesloten van elke actualiteit, niet hoeft te ageren tegen de intellectuele teloorgang van de natie, te wijten aan een deprimerend amalgaam van digitalisering en ontlezing.

Misschien is het ironisch dat de redactie juist gedurende haar verblijf in Zuid-Frankrijk ontwikkelingen misliep van maatschappijhervormde inslag, die haar – indien niet ondergedompeld in zalige onwetendheid – uit haar schulp ten overstaan van modern Nederland hadden kunnen lokken. Zo besloot het kabinet het leesbevorderingsbeleid eindelijk serieus te nemen met een internet-avondklok om verdere mentale entropie te voorkomen. Opgelucht besloten Nederlanders massaal terug te keren naar de literatuur. Hollands Maandblad hoefde niet langer de kanarie in de literaire kolenmijn te spelen, nadat de gassen van de ontlezing via opengebroken mijnschachten wegvloeiden.

Ach, u bent alert: voorgaande betreft een opwindende fantasie. In realiteit domineert het digitale ‘nieuwe lezen’. Het tastbare boek lijkt op haar retour en het tijdschrift en dagblad – ooit oases op de pelgrimstocht der mensheid – ­leggen op versleten knieën de laatste meters af naar het mausoleum van het ‘oude lezen’.

Toch is dat een defaitistische rechtvaardiging van het Hollands Maandblad-onheilsprofetenprisma, dat telkens uitwijst – in navolging van de Jehova’s en andere groeperingen met een flexibel zesde zintuig voor de lange termijn – dat Nederland aan de vooravond staat van haar intellectuele Apocalyps. Natuurlijk, iemand moet alarm slaan, maar wie weet wat voorzichtige en eerbiedige introspectie uitwijst? Dat Hollands Maandblad beschutting biedt aan de opgejaagde literaire elite, en dat zulks volstaat? Of dat Hollands Maandblad incidenteel met bredere blik uit haar schuttersputje moet turen naar overlevenden op het slagveld der literatuur? Het is een raadsel! Aangekaart bovendien door een gastredacteur, een relatieve buitenstaander, die als een bemoeizieke buurman over de schutting koekeloert en ongevraagd een vragenvuur opent.

Misschien dat een andere buitenstaander soelaas biedt. Joseph Brodsky noemt de realiteit op zichzelf waardeloos, want het is pas de waarneming die haar tot betekenis verheft. Zo bekeken is het blikveld van Hollands Maandblad onovertroffen, omdat het gedurende zes decennia is geslepen door cultuur en beschaving met als voornaamste instrument taal. En de realiteit laat zich alleen rechtvaardig ontleden en begrijpen door een zodanig instrument.

Enfin, deze brutale gastredacteur verzoekt de godinnen om een vruchtbaar en kortstondig rendez-vous in Zuid-Frankrijk zodat de redactie snel terugkeert. Hand in hand met dat verlangen bestaat de hoop dat lezers – hoe meer, hoe beter – zich minstens nog achthonderdvijftig nummers mogen laven aan Hollands Maandblads erudiete prisma. – DG