DUISTERNIS
De zwijgende jongen, van wie ik niet weet hoe het zit met al die vrouwen in de duisternis, de kronkelende stegen. Het roken van sigaretten, het stofzuigen in het nette huis, de sleutels voor de meisjes die het werk doen. Wie kan ik vertrouwen, wie moet ik volgen met mijn halve oog. De jongen, dat is zeker, hij loopt met de baby in het dekentje. Hijzelf heeft drie dagen niet gegeten. De oudere vrouw geeft hem in het voorbijgaan een broodje, en melk voor het kind. Hij stelt vragen aan haar rug. Zij loopt zwijgend door. Ik weet nog niet dat hij het kind probeert te verkopen, ik voel mijn woede nog niet, ik ben zelfs vertederd (daar moet ik me tegen verzetten, er kan geen vertedering zijn als niet alle feiten bekend zijn). Ik kijk door het bestofte raam naar binnen, ziet hij mij? Hij voert het kindje als een dier, hij neemt een hapje brood, hij kauwt het en kneedt het met zijn vingers en kauwt het weer. Dan geeft hij het met zijn mond aan het kindje. Zelf neemt hij verwilderd slokken uit een fles, oh, had ik dit maar niet gezien. De jongen (is hij de vader van het kind? Ik vraag het hem, de vrouw vraagt het hem ook – hij zwijgt, hij laat het in het midden), de jongen wordt in het ziekenhuis tegen de grond gewerkt door het gezag. Is het kind vergiftigd door de drank? In de duisternis achter de hekken krijg ik geen antwoord.
DE WRAAK
Is de jongen dood? De stille jongen die de baby probeert te verkopen? Is hij het die slaapt in het opgeruimde huis, heb ik dat goed begrepen? Ik liep ook in dat huis, maar ik liep er voorbij, ik zag het slapende gezicht te kort. Ik liep achter de vrouw die gehaast haar jas aan deed, ik wilde niet in het huis blijven. Ze ging naar de keuken en opende alle kranen van het fornuis en ze opende ook de deur naar de gang. Ik was al vertrokken en hoorde haar komen. De jongen bleef achter en sliep in het stromende gas. Ik herinner me dat ik de jongen zag in de wurgende steeg, hij stond naast een gesloten deur te wachten. Er kwam een man naar buiten die het voor geld gedaan had met de vrouw die het voor geld deed. De jongen is verliefd op haar, de liefde is overal, vergis je niet. Juist op de plekken waar je het niet verwacht, de liefde is het hoofdgerecht. Zij kijkt hem onverschillig aan, ze wil de baby kopen, en daarna wil ze hem nooit meer zien, hij moet niet denken dat ze iets voor hem voelt. Ze doen het nog één keer, hij legt de baby onder het bed. Als ze klaar zijn, zie ik zijn handen onder het bed komen, het kind is tevreden. Ik kan het niet vergeten, de wraak. De jongen is vergast in het opgeruimde huis.