‘Atlantic Avenue, please.’ De woorden komen uit mijn mond, maar klinken onecht. Ik ben een acteur in een Amerikaanse serie en het vliegveld is mijn decor.
Een brij van klanken komt me in de aankomsthal tegemoet. In de verte zie ik schuifdeuren. Ik loop er in een rechte lijn naartoe. Een afstand die vergelijkbaar is met die van de schutting in mijn achtertuin naar het tuinhek aan de voorkant van het huis, misschien iets verder, tot net voorbij de stoeprand, tot het portier van mijn auto. Gewoonlijk loop ik zonder nadenken van de woonkamer naar de tuin en van de tuin naar mijn rode Citroën. Vanmorgen deed ik het nog, of was het gisteren? Tussendoor is het geen nacht geweest en heb ik niet geslapen. Toch voelt het alsof ik dagen geleden voor het laatst thuis ben geweest. Nu loop ik aan de andere kant van de oceaan naar schuifdeuren die oneindig ver weg lijken. Mijn linkerhand is gebald tot een vuist, de koffer heb ik in mijn rechterhand, ik houd me eraan vast. Mijn hart bonst.
Ik ben een normaal mens. Ik loop als een normaal mens. Als ik een stap met rechts zet, dan zwaait mijn linkerarm iets naar voren. Dat klopt, ik weet het zeker, het moet in spiegelbeeld. Het was een van de basisprincipes in mijn eerste dansles. Het was vijfendertig jaar geleden in het buurthuis van Wemeldinge, ik was zestien en de enige jongen. ‘Als je kunt dansen, dan hoef je bij feestjes nooit aan de kant te staan,’ zei moeder. Of ik wel van feestjes hield, heeft ze nooit gevraagd.
‘Atlantic Avenue, please, number 154.’ Ik probeer het nog eens, fluisterend. Het klinkt al beter, dit lijkt de stem van iemand voor wie het de normaalste zaak van de wereld is om een opdracht te geven aan een Amerikaanse taxichauffeur. Dit was de generale repetitie, over een paar stappen zullen de schuifdeuren zich openen en sta ik buiten. Op mijn gezicht voel ik al hoe de warme lucht van buiten zich mengt met de koele lucht van de hal. Bijna sta ik buiten aankomsthal vier van JFK International Airport, waar langs de rand van het trottoir een gele lijn van taxi’s zal staan, net als in de film. Dan zal het overtuigend, nonchalant moeten klinken.
Hoe dichter ik de schuifdeuren nader, hoe drukker het wordt. De glimmende vloer weerspiegelt de mensenmassa. Bewegende vormen wervelen om me heen. Elke vorm is in stukken verdeeld over het raster van de gevoegde tegels. Hier bestaat geen enkele ordening. Mijn eigen reflectie zie ik niet. Misschien word ik weerspiegeld recht onder mijn voeten, misschien besta ik niet.
Dan een plof tegen mijn linkerzij. De geur van kokos, groene en oranje tinten, planten of vogels, en een gouden hanger in een enorm decolleté. Een donkere vrouw in een extreem kleurig gewaad, ruim een kop groter dan ik, kijkt me kort aan en verdwijnt dan in de massa. ‘Excuse me, excuse me,’ hoor ik nog terwijl ze wordt opgeslokt door de menigte. Ik zet mijn koffer neer en wrijf over mijn arm waar ik de aanraking nog voel.