Het meisje slentert. Ze sloft. Ze tilt haar voeten niet op, maar schopt ze doelloos voor zich uit. Ze is gericht op haar telefoonscherm. Ze ziet niets van het groen rondom (vooruit, de meeste bomen zijn nog kaal) of de – och, kijk daar, de stokstaartjes. Ik noem maar wat. Het meisje kijkt niet. Ik ook niet. Ik kijk naar het meisje.
Het meisje zwenkt naar links, het ene pootje stapt achteloos over het andere. Het hoofd gebogen, de hals bloot. Het meisje is ook wat koud gekleed, zie ik. Een sjaal was het minste geweest, maar het meisje heeft niet eens een jas aan. Het haar is kort, net geknipt, met van die lange plukken voor, die het meisje zo nu en dan achter haar oren stopt. Ah, daar gaat de telefoon in de broekzak. Rug recht, schouders recht. De scrollfrons van het gezicht geswipet. Of althans, zo stel ik het me voor. Ik loop achter het meisje en zie alleen haar rug.
Het meisje gaat het Kleine-Zoogdierenhuis in. Ik wacht even en ga dan achter haar aan. Het is rustig in het verblijf. De lucht is dik van dierengeuren. Het gebrek aan zuurstof knijpt de keel dicht. Het meisje staat verderop, bij de woestijnvosjes die altijd liggen te slapen, onder de deken van hun eigen vacht, op het bed van hun eigen staart. De rug van het meisje is wat gebogen. Ze houdt haar armen voor haar borst, raakt het glas aan met haar vingertoppen. Ik stel me voor dat haar mond een stukje openvalt; de spieren van haar gezicht zijn ontspannen en maken haar trekken zacht. Het haar glipt achter haar oren vandaan en valt voor de ogen.
Ik ken de lijnen van dit meisje. Ik weet waar de rechte lijnen zitten en waar haar lichaam kromme lijnen maakt. Ik weet waar het licht is en waar het weerstand biedt. Ik ken de stukken die het haar moeilijk maken. Ik ken de luiken van haar ogen en ik weet hoe die je kunnen buitensluiten. Hoe ze de ramen dichtdoet om zich terug te trekken in haar eigen lijf. Ik ken haar blikken, ik ken haar ogen. Haar profiel, de vorm van haar gezicht. Haar mond, haar lippen. Haar neus – mijn neus. Het zijn ook mijn lippen trouwens. Mijn gebit. Haar lange hals, nog langer nu haar haar zo kort is – daar heb ik niets mee te maken. Ook haar vingers zijn lang. Dat zijn zijn vingers.