En zo werd deze maand in het flakkerend schijnsel van klimaatneutrale zwavelstokjes duidelijk dat het geestesleven van onze tijd wordt gekenmerkt door weinig minder dan een titanenstrijd. Het gaat hier niet om een kleine kloppartij in het uitgaanscircuit, maar om een existentiële worsteling die bepalend is voor de culturele en intellectuele habitat van onszelf en van toekomende generaties. Nu ja, laten we niet al te grote woorden gebruiken, want dan verraden we onszelf als eigentijds, en dat willen we zoveel als mogelijk verborgen houden, maar de krachtmeting waarover het hier gaat, is toch zeker van invloed op vorm en inhoud van ons wereldbeeld. Toegegeven, dat reikt tegenwoordig doorgaans niet veel verder dan het schermpje van onze mobiele telefoon, maar een ieder die wel eens een krant openslaat of naar de televisie staart, weet wat ik bedoel. Ik heb het uiteraard over de titanenstrijd tussen infantiliteit en debiliteit.
Het aardige van deze eindronde in onze beschavingsgeschiedenis is dat het doorgaans volstrekt niet duidelijk is wie vanuit welke loopgraaf tegen wie vecht, en dikwijls lijkt het of de strijdende partijen versmelten tot een onontwarbare kluwen die nog het meest weg heeft van de moerassige zompigheid die Johan Huizinga zo treffend omschreef als ‘Nederland’s geestesmerk’. Zo is het bijna onmogelijk te bepalen aan welke kant van de middenstip de hordes der debiliteit staan en aan welke kant de scharen der infantiliteit wanneer men de titanenstrijd over Zwarte Piet beziet tussen een handjevol schuimbekkende voetbalhooligans enerzijds en de voltallige columnistenstal van NRC Handelsblad anderzijds. De gedachten dwalen af naar Alabama in de jaren vijftig, naar Nelson Mandela op Robbeneiland en naar Billie Holiday die zingt over ‘Strange fruit’, en men beseft dat het hier niet gaat over racisme, maar over een botsing tussen in essentie gelijkgestemden. Dezelfde interessante versmelting doet zich voor bij het krachtmeting tussen klimaatbehoeders en klimaatontkenners (om deze onzinnige benaming te gebruiken) waarbij de millenaristische sentimenten nauwelijks te ontwarren zijn van de loochenende emoties.
Met gelijkgestemd doel ik hier op een vorm van gedeelde moderniteit der strijdende partijen, die ontstaan is door een decennialange doordeseming met reclamepraat, managementtaal en pr-vocabulaire. De woordenschat van onze tijd is beperkt genoeg, meer dan zestig procent van de Nederlandse studenten haalt de taaltoets niet bleek deze maand, en die beperking heeft onze geestelijke horizon danig doen krimpen. Wij leven nu in een tijd waarin het onmogelijk is jezelf ook maar voor te kunnen stellen dat je ongelijk hebt. Ooit, en dat is niet zo lang geleden, was de wetenschap gefundeerd op het beginsel dat de scheiding van zin en onzin verliep via pogingen het eigen ongelijk aan te tonen. Het leven in een universum van eigen tweets en Facebookpagina’s, met louter likes en lachende gelijkgestemden, heeft daaraan een rigoureus einde gemaakt.
Kort gezegd: indien de aarzelende flakkering der zwavelstokjes deze maand iets heeft belicht, dan is het de noodzaak van ons voornemen om in het nieuwe jaar ons eigen ongelijk onder ogen te durven zien, al was het maar omdat het daardoor vaststaat dat wij het meer dan ooit bij het rechte eind zullen hebben. – BB