Ze schuiven hier met de muren. Open, dicht en weer open, de godganse dag. Er zijn nog anderen in deze kamer. Soms hoor je hen. Nu is het stil.
Weet je nog hoe het water op je naakte vel kletterde? Het was een warme dag, maar toen de wolken braken en regen omlaag stortte, trok jij je kleren uit en rende naar buiten. Herinner je je dat nog? Hoe scherp de pijn was toen de druppels op je rug uiteenspatten, hoe koel de regen, en dat de straten dampten, dat er nevel opsteeg uit het gras. Je lachte, hief je gezicht, liet je haar in natte strengen op je rug plakken.
Maar dat dit een van je belangrijkste herinneringen zou zijn, had je nooit gedacht. En deze: jullie lichamen, nacht na nacht in hetzelfde bed: bleke wezen die door hun dromen reisden. Altijd maar slapen. De herhaling, die zo alledaags leek, lijkt onbewegelijk vastgelegd. De geur van je kinderen. Ze roken naar zand, naar kleine dieren die gezwommen hadden en weer waren opgedroogd.
Leven is bestaan. Een lichaam hebben. Herinneringen verzamelen. Meer niet.
Opeens zijn ze er weer. Handen zonder gezicht. Ze zeggen opgewekt dat het maar heel even pijn doet, dat het zo weer voorbij is. Ze tillen je zo handig op en ze schuiven nieuwe lakens onder je door. Je handen grijpen in de lucht, maar dat is niet nodig, want ze hebben je heel stevig vast.
Straks komt de rest. De dierbaren die je niet meer kent.
Ze hebben hun kinderlichamen verruild voor grotere. Met een onbekende geur, een klacht die bijna hoorbaar is, ook wanneer niemand iets zegt. Ze dragen kleren die volwassenen naar hun werk aandoen en zeggen dingen over hoe het eraan toegaat in de wereld. De kleinkinderen die hun vingertoppen over hun lichtgevende schermpjes laten glijden, verdwijnen, verdwenen.
De jongste, je moet nog weten hoe hij heet. Jonas of Jasper. Daar kun je mee lachen. Die is nog blij als je een liedje voor hem zingt. Die zal toch nog wel meekomen?
Donker. Ergens huilt een mens, of is het een dier? De geluiden zijn hier zo anders dan thuis.
Plots gaat het licht aan. Verblindend fel. Je knijpt je ogen dicht alsof je al voor God staat.
‘Goedemorgen!’ roept de nachtzuster. ‘Uw ontbijt, mevrouw.’
Morgen? denk je woedend. Maak dat de kat wijs. Het is nog donker buiten. Je maakt trouwens zelf wel uit of het ochtend is, dat laat je je niet vertellen door zo’n jong ding in een wit pakkie. Hoepel op.
Je schreeuwt. Althans je hoort geschreeuw, vermoedelijk ben jij het.
‘Gaat het, mevrouw?’
Nee, natuurlijk gaat het niet. Je gaat dood. En vreemd genoeg gaat het ook wel. Je hebt je lichaam nog niet verlaten. Maar, en daar moet je heel duidelijk over zijn: op jouw sterfbed geen ge-mevrouw.