Weet u het nog? De Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (CPNB) had voor de verandering het idee gekregen om als thema voor de Boekenweek 2019 een gedicht te kiezen. De keuze viel op ‘De moeder de vrouw’ van Martinus Nijhoff, uit de in 1934 uitgekomen bundel Nieuwe gedichten. Tegelijk werd bekendgemaakt dat Librisprijswinnaar 2018 Murat Isik over het thema van dit gedicht het Boekenweekessay zou schrijven, terwijl Jan Siebelink al eerder was aangezocht voor het Boekenweekgeschenk. Isiks debuutroman Wees onzichtbaar uit 2017, stipuleerde de CPNB, is immers ook een eerbetoon aan een moeder en ‘een vrouw met een sterk karakter’.
De boot was aan in literair Nederland, want er was wederom geen enkele vrouwelijke schrijver bij de Boekenweek betrokken (de afgelopen twintig jaar werden slechts vier vrouwen gevraagd een Boekenweekgeschenk te schrijven), en dat terwijl er blijkbaar voor een lofzang op ‘moeder de vrouw’ werd gekozen. Via sociale media golfde hoon richting de CPNB omdat die zo’n stoffig en volkomen achterhaald onderwerp had bedacht, alsof er sinds 1934 in Nederland niets veranderd was aan de positie van de vrouw. De CPNB haastte zich bij monde van interim-directeur Henk Pröpper te verklaren dat de moeder van Nijhoff in het gedicht in haar eentje aan het roer van een schip staat, en dus ook een sterke vrouw is, en dat bovendien, hoewel hijzelf dan wel een man was, de talrijke vrouwen die werkzaam zijn bij de CPNB unaniem achter de keuze van dit gedicht stonden. En hoewel het ging om het tegenwoordig bekendste en meest geciteerde vers van Nijhoff (vanwege de beginregel ‘Ik ging naar Bommel om de brug te zien’), keerde de geest niet terug in de fles, en ten slotte escaleerde de opwinding in bekladding van het CPNB–pand aan de Amsterdamse Herengracht met de geverfde woorden ‘Conservatieve Patriarchale Nuffige Barbaren’.
Dat was alweer nadat heel snel na het uitbreken van de commotie een open brief verscheen in nrc Handelsblad (en gelijktijdig in De Morgen), ondertekend door bijna driehonderd ‘schrijvers, dichters, uitgevers en critici’, waarin werd gepleit tegen ‘genderongelijkheid’ en ‘de pijnlijke traditie die de woorden van vrouwen negeert’. Waarom, zo vroegen de ondertekenaars zich af, ‘koos de CPNB voor dit thema waarin de vrouw wordt geïdentificeerd met de moeder (en niet met bijvoorbeeld de huisarts of de postbode)?’ En waarom ‘koos de CPNB ervoor om uitgerekend onder dit thema twee mannen te vragen de Boekenweekuitgaven te verzorgen?’. De protestbrief van de driehonderd ondertekenaars eindigde met de ‘aanbeveling’ twee essays te laten schrijven over het gedicht ‘Moeder’ van Vasalis, ‘één door een vrouwelijke en één door een mannelijke auteur’.
Uiteindelijk werd de opwinding gesmoord in ‘gezamenlijk overleg’ en de toezegging van de CPNB voortaan elk jaar een vrouw en een man uit te nodigen om de Boekenweek luister bij te zetten. Daarmee ging de literaire wereld over tot de orde van de dag, zoals het wereldkampioenschap voetbal, de Tour de France en de welverdiende zomervakantie. Jammer, want bij mij nam de verbijstering met de dag toe, en die verbijstering is nog niet verdwenen. En die verbijstering borrelde niet alleen op door het mistasten van de CPNB, maar ook door het mistasten van de critici. Had dan helemaal niemand het sonnet van Nijhoff gelezen, dat een totaal andere strekking heeft dan een ode aan ‘moeder de vrouw? Of begrijpt echt niemand meer een literaire tekst waarin niet staat wat er staat – zelfs niemand in de literaire wereld?