De vernietiging van de Europese Joden door Hitler-Duitsland blijft de gemoederen bezig houden. Jean-Marie Le Pen heeft de Holocaust eens ‘een voetnoot in de geschiedenis’ genoemd. Zijn dochter Marine heeft, in een poging het Front National salonfähig te maken, afstand genomen van papa. Maar toen zij onlangs tijdelijk aftrad als partijvoorzitter om zich volledig aan de verkiezingsstrijd te kunnen wijden, moest haar beoogde opvolger Jean-François Jalkh zich al na drie dagen terugtrekken vanwege de verdenking van négationisme, het ontkennen van de Shoah. Een journalist van Le Monde had opmerkingen uit 2000 van de vicepresident van het Front National opgedoken waarin hij het dodelijk effect van Zyklon B op groepen mensen ‘technisch onmogelijk’ noemde en de Franse rol bij de Jodenvervolging als ‘een onderwerp van discussie’ afdeed. En dat terwijl die pijnlijke rol nu juist door Jacques Chirac – dat moet je hem nageven – in 1995 als eerste Franse president eindelijk was erkend. Die geest is uit de fles en komt er niet weer in.
Deze incidenten leiden wederom tot de vaststelling dat in de discussie over de Holocaust twee stromingen zijn te onderscheiden, een serieuze en een niet-serieuze. De laatste is simpel en bestaat uit het ontkennen van de massamoord. In sommige landen is dat strafbaar. Dat lijkt mij niet de goede weg, al is het in het Duitse geval te begrijpen. Het strafbaar stellen van een historische opvatting, ook al is het een dwaling, leidt al snel van het een tot het ander: een verbod op het ontkennen van de Armeense genocide, een verbod op het niet beschouwen van de slavenhandel als genocide et cetera ad infinitum. Als een opvatting over de geschiedenis onjuist is, moet die met geschiedkundige argumenten worden bestreden. Als de opvatting alleen maar een uiting van antisemitisme of andersoortige haat jegens groepen is, kan die in Nederland worden vervolgd op grond van de artikelen 137c en 137d van het Wetboek van Strafrecht.
De tweede discussie is wel serieus. Ze wordt gevoerd door serieuze historici met serieuze argumenten, vaak op heftige wijze en vanuit een vurig engagement. Deze discussie betreft de uniciteit van de Holocaust en raakt daarmee aan de kern van de Duitse – en misschien wel Europese – geschiedenis. Ze begon in 1987 met een boek van de Duitse historicus en filosoof Ernst Nolte, Der europäische Bürgerkrieg 1917-1945, dat de ‘Historikerstreit’ deed ontbranden, en laaide opnieuw op naar aanleiding van Hitler’s Willing Executioners, de ophefmakende studie uit 1996 van de (toen) jonge Amerikaanse politicoloog Daniel Goldhagen. Dat boek werd al snel in veel talen vertaald, ook in het Nederlands, onder de titel Hitlers gewillige beulen.
Die titel van Goldhagens werk klonk vertrouwd, maar de inhoud was verrassend. We weten immers allang dat Hitler gewillige beulen had: eerst de SA, die Joden lastig viel en tegenstanders afranselde, en daarna de nog veel ergere SS, die martelde, oorlogsmisdaden pleegde en de concentratiekampen beheerde. Maar die groepen bedoelde de auteur niet. Hij betoogde dat ook gewone Duitsers, die niet eens uitgesproken nazi hoefden te zijn geweest, gretige uitvoerders en gewillige beulen waren geweest van de massamoord op iedereen die Hitler als zijn vijanden beschouwde, in het bijzonder de Joden. Deze boodschap was wel nieuw en schokkend, en leidde dus tot een grote controverse, zowel onder historici als in het publieke domein. Goldhagen betoogde ook dat de meeste Duitsers zich niet tegen de Holocaust hadden verzet en het zelfs wel goed hadden gevonden dat de Joden ‘eens een lesje werd geleerd’. Dat kwam omdat volgens hem in Duitsland een specifiek Duitse en moordzuchtige vorm van antisemitisme bestond.