Skip to Content

Paradijs Appelding

F. Starik

Wij zijn vermoedelijk de saaiste mensen ter wereld en we schamen ons daar niks voor. Eens per jaar nemen we vakantie. We begonnen veertien jaar geleden met acht dagen, maar in de loop van de tijd zijn daar drie dagen bijgekomen, want ook wij hechten aan vooruitgang, hoe marginaal ook. Veertien jaar geleden begonnen we op het eerste eiland, het grootste, van onze subtropische archipel. Dat is zo’n eiland waar je voor acht dagen driehonderd euro kwijt bent aan reis en verblijf, en dat is te merken. Er komen jongeren. Ze hebben er proppers om de buitenlanders de horeca binnen te drijven en voor bijna elk restaurant staat een binnensisser, een hengelober: You, my friend, where you from? We have special price for you. Op het strand klinkt de hele dag het naargeestige roepen van de ambulante limonadeverkoper, fantalimoncocacola, van de man met de stapel hoeden op zijn hoofd, van de ebbenhouten horlogeventers en zonnebrilverkopers. En ’s nachts wordt dat alles overstemd door het hitsige, dronken gelal van de groepen puberale testosteronbommen, het flikkerende neonlicht van discotheken met hun bonkende muziek, de walmende snackbars met hun friet en frikandellen. Zo’n eiland.

We probeerden dus een tweede eiland, en daarna een derde, dan een vierde, telkens iets kleiner, telkens iets stiller, iets kalmer, iets duurder. Ten slotte kwamen op ons geheime eiland, de definitieve parel die we aan ons snoer van eilanden regen. Het laatste waar je rechtstreeks op kunt vliegen. Wil je nog kleiner en exclusiever, dan zul je ofwel een privéjet moeten nemen of moeten overstappen, op een boot dan wel zo’n klein vliegtuigje dat door propellers wordt aangedreven. Dat overstappen smeekt om vertragingen, onderhoudsjongens die met kauwgum de propeller repareren, verdwaalde koffers, moeilijkheden. Gaat allemaal van je tijd af. En die staat nu al onder druk. Er vliegt maar één maatschappij op ons eiland, twee keer per week kun je erheen en ook weer terug. Het nadeel en ons voordeel daarbij is dat je voor de prijs die men hiervoor vraagt tien keer naar Rome op en neer kunt vliegen. Zoiets stoot mensen af. En dan moet je het appartement ook nog zelf betalen.

Eenmaal aangekomen op ons vulkanisch uitgebarsten Waddeneiland, maar dan met lekker weer, brengt een taxi ons in drie kwartier dwars door de bergen naar de westkant. Dat is de goede kant. Het vliegveld ligt aan de oostkant, de zon komt er een uur vroeger op maar gaat ook een uur vroeger weer onder. De regen komt daar aangewaaid, op die zeldzame momenten dat het regent, maar het lukt de wolken niet over de bergen heen te zweven. Aan onze westkant hebben ze niet eens een apart woord voor regen, ze noemen het daar bij gebrek aan beter ‘vallend water’. De meeste toeristen nemen genoegen met de oostkant, en die laten we achter in de hoofdstad, een plaatsje met een stuk of twintigduizend inwoners, toeristen niet meegeteld.

Ons dorp wordt door nog geen duizend mensen bewoond. In de zomer dan, in de winter zal het de helft zijn, aangevuld met wat toeristen. En dat zijn er niet overmatig veel. Er liggen nooit meer dan pakweg vijftig mensen op het zeshonderd meter lange strand, waar een stuk of dertig ligbedden staan die nooit allemaal bezet zijn. Er is een boulevard, daaraan staan de gewilde appartementencomplexen met uitzicht op de oceaan met haar indrukwekkend ruisende golven. Een geluidsbeeld dat aan stilte grenst. Het vereist van de zwemmer wel enige techniek om door de branding heen te breken. Dat houdt de families met kinderen weg.