Er zijn maanden waarin de beker van het bestaan zo rijkelijk gevuld is, dat men alleen al door ernaar te kijken, bevangen raakt door een gelukzalige beneveling. Dan schuimt de moderne werkelijkheid, overvloedig gekruid met het menselijk tekort, zonder ophouden over de rand, en wij kunnen niet anders dan zelfs de droesem tot de bodem opdrinken. Dit was zo’n maand. Wat rest, is de euforie van dieper inzicht, en de lichte hoofdpijn van een overbelast begripsvermogen.
Hadden wij immers onze blik nog niet gewend naar de Amerikaanse president met zijn pathologische babbelziekte en eigenliefde, of onze ogen werden getroffen door het voor niemand anders dan politici onverwachte mislukken van de kabinetsformatie te onzent, en moesten wij ons afvragen of de natie zich ‘op hellend vlak’ bevindt nu 27.500 scholieren klaagden over het eindexamen Nederlands dat deze voor hen klaarblijkelijk onbegrijpelijke uitdrukkingen bevatte. Gelukkig bleek de chaos bijeengehouden te worden door de bindende onderstroom van deze tijd. Men kan erover twisten hoe die onderstroom omschreven dient te worden, maar zeker is dat het hier gaat om een nieuw verschijnsel, dat te maken heeft met de verdringing van het geschreven woord (met de neiging tot verbale argumentatie) door het beeld (met de neiging tot visuele egalisatie).
Het heeft geen zin hierover te lamenteren. Voor de verbetering van de maatschappij, de tuchtiging van de rijken en de redding van de misdeelden, staat dit blad immer pal, maar als het geschreven woord zichzelf niet kan redden, is het geen knip voor de neus waard. Nu ja, waar het om gaat, is dat het vocabulaire krimpt – van Amerikaanse presidenten evenzeer als van Nederlandse politici en examenkandidaten in het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs. En een krimpend vocabulaire betekent onherroepelijk ook een krimpend wereldbeeld.
Wij zijn gewend geraakt aan de ‘low-level dishonesty’ in de beperkte woordenschat van managers en bestuurders (‘inspiratie’, ‘ambitie’, ‘uitdaging’, ‘uitrolstrategie’ en dan vice versa). Maar waar wij wellicht nog aan moeten wennen is wat een onderzoek van LJS Media Research en de Vrije Universiteit duidelijk maakte, namelijk dat het vocabulaire van journalisten evenzeer krimpt. De digitalisering wordt als oorzaak aangewezen voor het ‘imitatiegedrag’ en de napraatziekte. Het was in elk geval treffend dat de beslissende momenten van de Nederlandse verkiezingsstrijd zich voordeden in babbelprogramma’s als Pauw & Jinek, RTL Late Night, Tijd voor Max en Koffietijd, met hun inwisselbare oriëntatie op human interest. Dit verklaart ook waarom Donald Trump alle debatten verloor, maar de verkiezingen won, en waarom Geert Wilders zich vrijwel beperkte tot interviews in Story en Privé.
Onlangs stelde de Autoriteit Consument & Markt (ACM) dat de overname van de Telegraaf Media Groep door het Vlaamse Mediahuis ‘een positief effect’ heeft op de Nederlandse dagbladsector, die nu voor 88 procent in handen is van twee Belgische mediabedrijven. Men constateerde dat de uitgevers van dagbladen door de digitalisering immers ‘vrijwel geen mogelijkheden hebben om de kwaliteit te verlagen’. Dat kan waar zijn; wie de moderne journalistiek een beetje volgt, weet dat wij reeds enige tijd de droesem tot de bodem opdrinken. – BB