‘Heb je geen masala chai?’ roept Mahaveer vanuit de eetzaal.
Subhash staat halverwege de hal die naar de receptie leidt. Hij draait zich abrupt om en schudt zijn hoofd. Heeft hij nou zijn wenkbrauwen bijgeknipt? In plaats van de borstelige liniaal van voorheen lijkt hij nu twee bescheiden streepjes te hebben.
‘Weet ik wel!’ roept Mahaveer. ‘Grapje!’
Hij laat het zakje Earl Grey in zijn kopje zakken en hengelt het op en neer. Uit de kan giet hij er wat melk bij. De barst in het porselein heeft de vorm van een bliksemschicht.
Buiten is het mistig. Mahaveer denkt aan zijn vader. Die klaagt elke zomer over de wolken die neerdalen om zijn geiten ontvoeren. Juist wanneer de hoger gelegen plateaus groen zien van het verse gras, de bloemen over de hellingen zijn uitgestrooid, en de appels blinken onder de dauwdruppels – als het feestmaal voor de geiten is opgediend, kortom – juist dan komen ze die arme beesten halen, zegt zijn vader. Mahaveer weet niet meer hoe vaak hij en zijn broers hebben moeten uitleggen dat de geiten gewoon verdwalen als het mistig is in de bergen. Op een middag vonden ze een geit op de bodem van een ravijn, met zijn gebroken linkerhoorn als een dode twijg op zijn schouders. Hij droeg onmiskenbaar het merkteken van zijn vaders kudde. Kijk dan, zeiden zijn broers. Uw geit is verdwaald en in het ravijn gevallen. Nee, zei zijn vader. De wolken hebben hem weer uitgespuugd.
Subhash komt terug van de receptie. De hakken van zijn schoenen weerklinken in de hal. Uit de linkerzak van zijn tweedjasje steekt een pochet. Hij heeft inderdaad zijn wenkbrauwen bijgeknipt.
‘Je lijkt nu wel een beetje op Irrfan Khan,’ zegt Mahaveer grijnzend. ‘Of nou ja, op zijn opa dan.’
Subhash kijkt hem alleen even aan. ‘Wat kom je doen, Maha?’
‘Subha, vergeef me. Ik heb vrij en ik wilde gewoon even langskomen.’
‘Dat is oké,’ zegt Subhash. Hij gaat zitten en plukt een theezakje uit de met nepgoud versierde theedoos. ‘Vertel eens, gaat het goed met je ouders?’
Op dat moment klinken er vijf scherpe roffels. Buiten gilt een vrouw. Subhash zucht, staat op en loopt naar de terrasdeuren, met Mahaveer in zijn kielzog. Buiten zien ze op het balkon een blond meisje van een jaar of tweeëntwintig.
‘Ik dacht dat ze me aanvielen!’ roept ze naar Subhash.
Het golfplaten dak boven het balkon roffelt nogmaals onder het gewicht van vlugge apenpoten.
‘Ze blijven op het dak, mevrouw,’ zegt Subhash. ‘Het is beter om ze niet te voeden.’
‘Dat deed ik niet,’ zegt het meisje.
‘Dan heeft u niets te vrezen,’ zegt Subhash met een glimlach.
‘Welcome to India,’ zegt een ander meisje, waarschijnlijk de reisgenote van het blonde meisje, die aan een tafeltje zit te roken. Ze klinkt sarcastisch.