Behalve vanwege de eerste tulpen en de eerste bomaanslag op de spelersbus van een voetbalclub, was deze maand enigszins memorabel omdat voor het tweehonderdste jaar de onderwijsinspectie rapporteerde over ‘de staat van het onderwijs’ in ons land. April bleek aldus geenszins de wreedste maand, zoals dichters abusievelijk menen, maar bovenal een onderhoudende maand. In elk geval voor wie het kon opbrengen het rapport van de onderwijsinspectie uit te lezen. Zulks is niet vanzelfsprekend, want voor de enkele zonderling die bladert voorbij het persbericht wordt het duidelijk dat ondanks de feestelijke toon van de inspectie, een orgaan van het ministerie van onderwijs, het gemiddelde niveau voor begrijpend lezen in het primair onderwijs in eindgroep 8 ligt rond het streefniveau van halverwege groep 6, terwijl slechts 20 procent van de leerlingen in het voortgezet onderwijs elke dag ‘iets’ leest, en 36 procent van de mbo-2 leerlingen de ondertiteling van tv-programma’s niet kan lezen.
Het gaat er nu even niet om dat het vanuit dit perspectief geen wonder is dat er nog nooit zo weinig jongeren in Nederland een krant lazen en dat Nederland het enige land ter wereld is dat aan universitaire studenten bijspijkercursussen geeft om het niveau van de moedertaal op te krikken. Het is misschien evenmin een wonder dat in Nederland het aantal verkochte boeken de afgelopen zeven jaar met bijna dertig procent is afgenomen. Dat is de grootste daling in de westerse wereld. Misschien wordt dit enigszins gecompenseerd omdat we ook het land zijn waar verreweg de meeste e-books illegaal worden gedownload.
Wij leven, zo kunnen we opgelucht concluderen, in een ongeletterd land, en wij weten het. Het is een troost dat de rekenvaardigheid nog veel sneller afneemt: in het lager onderwijs is het percentage leerlingen dat het hoogste niveau van rekenen haalt in twintig jaar gedaald van 12 naar 4 procent, en in middelbaar onderwijs is dat voor wiskunde in dertien jaar gedaald van 7,3 naar 3,2. Nu ja, we zijn niet voor niets een van de gelukkigste landen ter wereld. Uit ‘De staat van het onderwijs’ blijkt trouwens dat de onderwijsinspecteurs, onderwijskwaliteitsborgers, onderwijsbestuurders en onderwijsdeskundigen een stuk gelukkiger zijn dan de docenten en leerlingen. De Nederlandse leerlingen behoren tot de minst gemotiveerde ter wereld en zij vermijden steevast complexe problemen, meldt de inspectie opgewekt. En de docenten gaan gebukt onder de verplichting alles te documenteren voor de inspectie: volgsystemen, evaluaties, sociaal-emotionele vragenlijsten, afvinklijsten, toetsmappen en protocol-administratie.
Zo blijkt het onderwijs te lijden aan een typisch Nederlandse kwaal: de toezichthouder is afhankelijk van de overheid en deel van het probleem dat ze controleert. In Finland, het land met het beste onderwijs van alle OESO-landen, is het ministerie van onderwijs honderd keer zo klein als in Nederland. Het land wemelt ook niet van de onderwijsraden, onderwijskoepels en andere bestuurlijke woekeringen die convenanten sluiten ter legitimering van de eigen bovenmodale banen. En het land gelooft niet in permanente onderwijsvernieuwingen. Inmiddels heerst er in ons onderwijs een pijnlijke ongelijkheid tussen geprivilegieer-den en minder geprivilegieerden. Dat heeft de onderwijsinspectie wel ontdekt. – BB