Skip to Content

Er komt helemaal geen Brexit

Florus Wijsenbeek

Dikwijls wordt de opkomst in de westerse wereld van nationalisme, patriottisme en protectionisme alsook de weerzin tegen globalisering, Europese eenwording en immigratie toegeschreven aan de Boze Blanke Man, die zich door de politiek in de steek gelaten voelt. De zwakte van deze theorie blijkt alleen al uit het feit (en dit is geen alternatief feit) dat in de Verenigde Staten de meerderheid (53 procent) van de blanke vrouwen op Trump heeft gestemd, en je hoort nou nooit in talkshows zeggen dat die ook boos zijn.

Zo heb ik evenzeer aanzienlijke twijfels of in het zo vaak opgesomde rijtje Trump, Le Pen, Wilders, Orbán, Brexit die laatste component wel past. Het is waar dat Nigel Farage en zijn UKIP behoren bij de rechts-radicale, ‘patriottische’, anti-Europese en anti-migratie bewegingen, maar de meerderheid van Britse stemmers die koos voor afscheiding van de EU en voor ‘de grenzen dicht voor de Poolse loodgieter’ komt daar beslist niet alleen vandaan. De Brexit-campagne wist een uiteindelijk winnende cocktail van rechts en links en midden op de been te brengen door een oeroude isolationistische zenuw te beroeren in de Britse samenleving. Al veel langer en veel sterker immers dan in welke andere lidstaat van de Europese Unie stroomt er door de hearts and minds van de eilanders, die de Britten zijn, een anti-continentale stroming. Die afwerende houding tegenover ‘Europa’ is zeker niet alleen te vinden bij Conservatieven en UKIP-aanhangers, maar vanouds ook bij de Labour Party, die al in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw onder de premiers Harold Wilson en James Callaghan alles deed om afstand tot het continent te houden. De huidige Labourleider, Jeremy Corbyn, behoort ook tot die anti-Europese traditie en is precies daarom in verlegenheid gebracht. Zijn optreden tijdens de officiële pro-Europa campagne van zijn partij was zo openlijk weinig enthousiast, dat zijn eigen partijgenoten te hoop liepen, maar ondanks de leegloop van zijn ‘Shadow Cabinet’ over deze kwestie bleef zijn oppositie tegen de EU bijna nog scherper dan tegen de regerende Tories.

Dat men in Europa, journalisten voorop, verrast was over de meerderheid die voor de Brexit stemde, tekent vooral een gebrek aan historische kennis. In de werkelijkheid hebben de meeste voormannen van beide grote partijen in het Verenigd Koninkrijk altijd een anti-Europese of in elk geval lauw-Europese houding gehad, uitgezonderd de Conservatieve premier Edward Heath (1970-1974), onder wiens bewind de Britten in 1973 eindelijk toetraden tot de EEG, en de Labour premier Tony Blair (1997-2007), wiens reputatie nu aan duigen ligt. Niet alleen de Conservatieve Thatcher, maar vlak voor haar ook de Labour-leiders Wilson en Callaghan, waren uitgesproken anti-Europees. Toegegeven, de opvolger van The Iron Lady John Major (1990-1997) was een korte periode behoorlijk pro-Europees, maar het grootste deel van zijn regeerperiode moest hij Euro-sceptisch manoeuvreren om de eenheid van zijn partij te bewaren. En toegegeven, Labour-premier Gordon Brown was misschien ergens diep in zijn hart ook wel pro-Europees, maar hij weigerde angstvallig zich al te positief uit te laten (hij floot zijn minister van Buitenlandse Zaken David Miliband diverse keren openlijk terug) en weigerde evenzeer een referendum uit te schrijven over de Akkoorden van Lissabon, hetgeen bijdroeg aan zijn ondergang. Wanneer men zoekt naar continuïteit, is de derde partij van het land, de Liberaal-Democraten die vanwege het districten kiesstelsel gedoemd zijn klein te blijven, nog de meest pro-Europese partij, maar zelfs daar is een aanzienlijke minderheid anti-EU.