Deze maand doet op een zonderlinge wijze terugdenken aan januari 1890. Toen verscheen bij uitgeverij Scribner’s te New York het boek How the Other Half Lives van Jacob Riis. Het werk bevatte foto’s van de omstandigheden waarin ‘de andere helft’ van de Amerikaanse samenleving wegkwijnde in de rafelranden van de grote stad. Riis was als Deense immigrant politie-journalist geworden en kon dankzij de uitvinding van het magnesium flitslicht de donkerste uithoeken van de deprivatie in beeld brengen. De schok bij de bovenste helft van de samenleving, die na de Burgeroorlog had genoten van een kwart eeuw snel groeiende welvaart en technologische vooruitgang, was groot. Dit kon niet waar zijn!
Het was waar, en ook geen toeval dat dit juist de periode was waarin de ‘People’s Party’, destijds algemeen bekend als de ‘Populist Party’, hoogtij vierde in de Amerikaanse politiek. Bij de verkiezingen van 1892 haalde men meer dan tien procent van de stemmen en won diverse staten. Het ging om een verbond tussen verarmde katoentelers uit het zuiden en verpauperde graanboeren uit het middenwesten, dat veel kiezers overhaalde met zijn verzet tegen de banken, tegen de overheid, en ja, tegen ‘de elite’. Tijdens de ‘paniek van 1893’, een diepe economische crisis die de werkloosheid in de VS in de dubbele cijfers bracht, leken de populisten het gelijk aan hun zijde te krijgen, maar al snel verschrompelde de stroming en ging op in allerlei marginale linkse bewegingen.
Ja inderdaad, dit was de tijd dat ‘populisme’ voornamelijk als ‘links’ gold, en vanwege de aanvallen op ‘kapitalisten’ en ‘grootindustriëlen’ op bewondering van de progressieve pers mocht rekenen. Journalisten beschreven de beweging als ‘have-nots’ die een eerlijk deel eisten van de Amerikaanse welvaart, die werd opgesoupeerd door ‘niet productieve speculanten’. Een enthousiaste historicus sprak zelfs over het populisme als ‘de laatste betekenisvolle uitdrukking van de radicale traditie die rechtstreeks wortelt in de Verlichting en aansluit bij de politieke oriëntatie van Jefferson, Jackson en Lincoln.’ – Inmiddels is er veel veranderd, en dat geldt ook voor journalisten. Waarschijnlijk is het in Nederland sinds de jaren vijftig niet voorgekomen dat de pers zich zo onomwonden heeft opgeworpen als hoeders van de bestaande orde en van ‘het fatsoen’.
Begrijp me goed, hier zult u op geen enkele wijze steun aantreffen voor politici met almachtsfantasieën die menen de wil van het volk tot uitdrukking te brengen. Dat zij nimmer een literair tijdschrift hebben gelezen, is tot daaraantoe, maar dat zij twitter tot hun geestelijke horizon hebben verheven, is onvergeeflijk. Waar het om gaat, is de vaststelling dat de ‘alternatieve feiten’ waarin zij badderen typisch een verschijnsel van deze tijd zijn. Ik bedoel: onze samenleving produceert elk jaar zo’n 25.000 communicatiedeskundigen, ofwel per decennium een kwart miljoen mensen wier beroep het is ‘alternatieve feiten’ te creëren. Zij hebben ons allang verdoofd met hun schijnwereld vol ‘inspiratie’, ‘ambitie’ en ‘uitdagingen’. U beseft wellicht dat hier de ondraaglijke leegte van het moderne bestaan klinkt, maar u bent allang omsingeld door verandermanagers, klankbordcoaches en procesbegeleiders, en zij geloven heilig in de alternatieve werkelijkheid die de redeloze kern is van ons tijdsgewricht. – BB