Nocturne
Herfstdag, de bomen spugen vuur
een schrale kou knaagt aan de grond
ongeschreven regels wervelen in het rond
schemer valt op het namiddaguur
Avond, oranje gloed achter de ruiten
maar een voor een worden ze zwart
en van de stad vertraagt het hart
terwijl de storm niet meer is te stuiten
Twaalf slagen, maan op de kraailoze akker,
over het boerenland voorbij de laatste straat
ze zeggen wel: de tijd brengt raad
al word je morsdood wakker
*
Maar eerst dit vers op verre treinen
totdat de laatste is verstomd
dan lopen er weer andere lijnen
van middernacht naar morgenstond
*
De reis was veelbelovend ingezet, ik droomde
een route door smetteloze wolkenkrabbers, vertrek-
en aankomsthallen, door glazen schachten waarin
ruimteveren op en neer langs kabels gleden
Een volmaakter dag had ik nog nooit gezien, helder en
effen, ontraceerbaar kunstlicht; buiten was binnen
witmarmeren trappen, blokken, beelden, balustrades
plaza’s met fonteinen onderaan onmetelijke zuilen
Toen trokken er infarctjes door het blanke marmer
begonnen de katrollen van de liften plotseling
te roesten en kwam er geen eind meer aan mijn reis
Nooit eerder was ik in mijn slaap zo moe geweest
zo versleten en zo rusteloos op zoek naar rust
alsof ik al ontwaakt was en koortsig lag te woelen
*
Kom ombo
Nevel langs de Nijl
palmen gehuld in mysterie
de boot begrijpt het
Wind over ons hoofd
een fluistering van vroeger
Amon Ra’s oog brandt
Thoth stuurt mij aan
zo’n griffier is een voorrecht
papyrus vol taal
Zo zijn meer goden
verstopt in plooien van tijd
en stenen tekens
Zo zijn ook doden
heel aangenaam gezelschap
voor wie kan lezen
De hitte neemt snel toe
maar de schaduwen strelen
aan wal bij tempel