Skip to Content

Gedichten

Paul Gellings

Nocturne

Herfstdag, de bomen spugen vuur

een schrale kou knaagt aan de grond

ongeschreven regels wervelen in het rond

schemer valt op het namiddaguur

Avond, oranje gloed achter de ruiten

maar een voor een worden ze zwart

en van de stad vertraagt het hart

terwijl de storm niet meer is te stuiten

Twaalf slagen, maan op de kraailoze akker,

over het boerenland voorbij de laatste straat

ze zeggen wel: de tijd brengt raad

al word je morsdood wakker

*

Maar eerst dit vers op verre treinen

totdat de laatste is verstomd

dan lopen er weer andere lijnen

van middernacht naar morgenstond

*

De reis was veelbelovend ingezet, ik droomde

een route door smetteloze wolkenkrabbers, vertrek-

en aankomsthallen, door glazen schachten waarin

ruimteveren op en neer langs kabels gleden

Een volmaakter dag had ik nog nooit gezien, helder en

effen, ontraceerbaar kunstlicht; buiten was binnen

witmarmeren trappen, blokken, beelden, balustrades

plaza’s met fonteinen onderaan onmetelijke zuilen

Toen trokken er infarctjes door het blanke marmer

begonnen de katrollen van de liften plotseling

te roesten en kwam er geen eind meer aan mijn reis

Nooit eerder was ik in mijn slaap zo moe geweest

zo versleten en zo rusteloos op zoek naar rust

alsof ik al ontwaakt was en koortsig lag te woelen


*


Kom ombo

Nevel langs de Nijl

palmen gehuld in mysterie

de boot begrijpt het

Wind over ons hoofd

een fluistering van vroeger

Amon Ra’s oog brandt

Thoth stuurt mij aan

zo’n griffier is een voorrecht

papyrus vol taal

Zo zijn meer goden

verstopt in plooien van tijd

en stenen tekens

Zo zijn ook doden

heel aangenaam gezelschap

voor wie kan lezen

De hitte neemt snel toe

maar de schaduwen strelen

aan wal bij tempel