Skip to Content

Hollands Maandblad beurzen 2022/2023

Hollands Maandbladbeurs;
categorie proza
Sarah Andrea Desplenter

Hollands Maandbladbeurs;
categorie poëzie
Tyche Tjebbes

Hollands Maandbladbeurs;
categorie proza
Levi Jacobs

[Klik op naam winnaar voor juryrapport]

Eerdere winnaars

De winnaars van de Hollands Maandblad Beurzen worden jaarlijks op voordracht van de redactieraad van Hollands Maandblad, na consultatie van de redacteur, aangewezen door het bestuur van de Stichting Hollands Maandblad. De Hollands Maandblad Beurzen worden mogelijk gemaakt door het Hendrik Muller Fonds.

De Hollands Maandblad Beurzen worden uitgereikt aan jonge, eeuwig jonge dan wel debuterende auteurs die de afgelopen jaargang in Hollands Maandblad hebben gepubliceerd en de bijzondere aandacht van de redactieraad hebben getrokken met hun werk. De Hollands Maandblad Beurzen (€ 750,-) kunnen de categorieën poëzie, proza, essayistiek, alsook combinaties daarvan betreffen.

Het doel van de Hollands Maandblad Beurzen is om het schrijverschap van de laureaten te stimuleren, en om bij te dragen aan een duurzame literaire band tussen hen en Hollands Maandblad.

Op 1 december 2023 reikte Hollands Maandblad de beurzen uit tijdens een evenement van de Balie.

Sarah Andrea Desplenter (1961) – Dit ene verhaal, uit het voorjaar van 2022, begon met diepvriespizza’s van Dr. Oetker. Verhalen die beginnen met diepvriespizza’s van Dr. Oetker, zijn per definitie goeie verhalen. Maar laten we niet die ene in steen gebeitelde wetmatigheid voorwenden als springplank voor een lofrede op deze laureaat: laten we eerst verder kijken. Er is namelijk zo veel meer te halen.

Met een hese fluisterstem van een ‘aan keelkanker lijdende souffleur’ wordt een tweeëntwintigjarige jongeman aangesproken, terwijl hij in de supermarkt een derde pizza moet kiezen, want z’n vriendin neemt een vriendin mee die hij ‘absoluut moet leren kennen’. De jongeman licht toe: ‘Een zoektocht als boetedoening. Zij wil mij niet, dus blijft ze voor me zoeken.’ Een zoektocht als boetedoening: nu is de lezer zeker in het juiste universum beland.

De supermarktsouffleur, een oudere vrouw, is een bekende van de jongeman, die wordt uitnodigd voor een kop koffie, maar eerst moet ze haar kamer opruimen. Dan volgt een korte verhandeling over de vlek, de ‘kleine’ vlek welteverstaan. We citeren:

Soms is een miniscule vlek genoeg om mensen af te schrikken. Niet een vlek te midden van andere vlekken, op een overall, een slachterschort, een sproetengezicht, maar een individuele vlek op een blouse, tegelvloer, kussen, in het oogwit; dan eist de vlek aandacht, dan gaan we fronsen, misschien deinzen we zelfs achteruit.

En dan volgt in het cursief: ‘Deze vrouw wil iets goedmaken.’ Einde citaat. Het gaat hier over lakens. En dus – wederom – over iemand die iets goed moet proberen te maken.

Diepvriespizza’s van Dr. Oetker, een zestiger met het stemgeluid van een keelkankerpatiënt, een kamer die opruimen vereist, iemand die iets goed wil maken, een in het oog springende vlek op een laken, een zoektocht van een vriendin naar een plaatsvervanger, boetedoening gestapeld op boetedoening: dit alles noemen we ‘realisme’.

Hollands Maandblad zal vaker verwijzen naar een goed dan naar een slecht humeur.’ Met die eerste zin kondigde Bert Poll in het voorjaar van 1959 de verschijning van het Hollands Weekblad aan. Toen het 25 jaar bestond, was het ook de eerste zin – vijf jaar later wederom. Volgend jaar bestaat Hollands Maandblad 65 jaar. Wij weten vooralsnog niet waarmee het redactioneel dan opent, maar dat de redactieraad een buitengewoon goed humeur kreeg van dit realisme is niet minder dan een voldongen feit. En een klein wonder gezien de hele raad bestaat uit van de werkelijkheid losgezongen halvegaren met een GGZ-strippenkaart langer dan de ondernarmen van Ted van der Parre.

Datzelfde realistische universum van deze laureet wordt ook bewoond door een alcoholistische vader, die tijdens het verhuizen van z’n vrouw met lege flessen en keien begint te gooien die, wederom citeren we: “Ooit werden geraapt op Noord-Franse stranden door twee verliefde mensen.” Niet zomaar keien dus. Op één staat zelfs een datum, hun beider namen en een roze “fluohart”. Een ander detail maar met eveneens immense consequenties: het huis heeft meerdere terrassen versierd met keien. Het gebroken hart kan worden uitgeleefd.

Later legt de vader zich al kwijlend voor de verhuisauto, waarna twee verhuizers hem naar binnen moeten slepen. Zo achteloos verteld, maar wat komt het hard aan. Zo moet ook het volgende belangrijke detail worden vermeld: de keien slingerende man is een Proustkenner die ooit door z’n vrouw werd aanbeden, maar die weldra in het weekend z’n kinderen zal ontvangen met een baard vol kruimels en een trui vol vlekken. Daar heb je ze weer, die vlekken. ’s Nachts eet hij rijstwafels met honing en de handen van z’n twee kinderen “plakken aan de klinken”.

Iets meer over de tekening van de personages. De nieuwe man van de vrouw heet Didier Hoornaert. Over hem wordt geschreven:

Hij probeert sympathiek te doen, maar is het niet, hij kan het niet verbergen. Hij heeft een dikke kop en stelt vervelende vragen. Over het herderstasje en de dracht van de eekhoorn.

Wij kennen allemaal mensen die tevergeefs sympathiek trachtten te doen. Gelukkig schrijft de laureet het voor ons op.

Een laatste fragment, met het oog op de naderende feestdagen:

Wanneer de ouders in de feestzaal zitten voor de kerstshow; en elfen, poolsterren, pinguïns, ijsbloemen en eskimo’s de speelplaats oversteken, strompelt mijn vader door de poort. Een bleke, verwilderde man in trainingspak en sandalen rukt kerstmutsjes en baarden af en gooit ze in de lucht.

Verwilderde mannen in trainingspakken die de kerstviering trashen – kom maar door.

Vooruit, een allerlaatste om de delicate mensenkennis, de psychologie die deze schrijver zo kenmerkt, te belichten: ‘Zoals ijdele mensen overschat ze haar schuld.’ Een universum van gebroken harten, zelfoverschatting en schuld.

Het realisme van deze laureaat, zo kunnen we veilig constateren, is een wereld met vlekken, een besmeurde wereld beter gezegd. Goed beschouwd is de mens soms een vlek; niet om weg te boenen, maar veeleer om uit te vergroten. In de ogen van de schrijver, waarbij humor én tederheid nooit ver weg zijn – als troost.

Thans resteert aan mij de eer en het genoegen de Hollands Maandblad Schrijversbeurs in de categorie proza en de bijbehorende oorkonde en felicitaties, te doen toekomen aan Sarah Andrea Desplenter.

Tyche Tjebbes (1982) – Bij deze dichter wederom geen zoektocht naar het positieve geluid, hoewel er in haar tweede gedicht, een maandje na Desplenter gepubliceerd, staat dat er een ‘lijflijk slachtoffer voor ons op de grond ligt’, dat er op verkenning wordt uitgegaan, waarbij, citaat, ‘we het altijd positief houden.’ De zoektocht naar het positieve geluid bij een lijflijk slachtoffer, is dat niet slechts de dood zelf? ‘Geen drinken geven! / autoritair aanmoedigen / tot hoesten / en tellen / vanaf de schouderaanhechting / vijf á zes centimeter diep / armen op slot / vanuit de heupen / omdraaien / de lichaamsstoffen / laten uitstromen /het hoofd /achterover / en dan.’ Ja – en dan? Wat gebeurt hier eigenlijk precies in dit gedicht? Creatieve re-animatie? Maar waarom zo hardhandig? Waaruit bestaat dit slachtofferschap? En wordt het slachtoffer hier niet dusdanig onder handen genomen dat de dood er daadwerkelijk op zal volgen?

Niets dan vragen roept dit gedicht op en de vraag, zo weet ieder weldenkend mens, is belangrijker dan het antwoord – in de wetenschap dat er nauwelijks antwoorden bestaan. In zijn beginselverklaring schreef Bert Poll eveneens: ‘De schrijvers zullen gemeen hebben dat zij zich als twijfelaars beschouwen tegenover de zelfverzekerde praters over “westerse waarden”’. Twijfel versus zelfverzekerdheid. Deze laureaat is een twijfelaar, en ten overvloede: in de goede zin van het woord. Is het niet de zelfverzekerdheid die ze onder handen neemt? Maar toch, wat gebeurt er op het laatst? En dan? ‘Inblazen,’ wordt geantwoord, dat ook de titel is van dit meedogenloze gedicht, want daarover mag geen twijfel bestaan: dit zijn meedogenloze verzen. Lieve hemel, moet een slachtoffer worden toegetakeld om weer leven ingeblazen te krijgen? Die meedogenloosheid, én die twijfel daarover, ja dát is wat de Redactieraad van poëzie verwacht. Het gestrekte been, maar wanneer?

‘De zachte krachten zullen zeker winnen’, dichtte Henriëtte Roland Holst ooit. Twijfel ís zacht. ‘Ik voel met mijn vingertoppen in de pan / of de melk al warm is, sla een kruisje,’ staat er in het gedicht ervoor. Bij twijfel worden kruisjes geslagen; niet zozeer uit geloof wellicht als wel om te bezweren, het voor beter geven. ‘Ze kijken soms omhoog / denken dat ik vitrage ben,’ dicht ze. Wacht even, de mens als vitrage? Ach, waarom ook niet? Alles is mogelijk. ‘Buiten is de regen zacht,’ gaat ze verder, ‘ ik roer mijn melk even zacht want alles loopt / in elkaar over.’ Ja, niets is zeker als alles in elkaar overloopt. En dan volgt weer die lieflijke meedogenloosheid: ‘Botten lossen op al voor de laatste adem en / ontbinden vindt enkel tussen mensen plaats.’ Wederom negatief in plaats van het ellendige positieve geluid. Het ontbinden vindt enkel tussen mensen plaats. Let op dat woordje ‘enkel’, het ontbinden vindt ‘enkel’ tussen mensen plaats, wat lijkt te impliceren dat de dood al onder de mensen is nog voordat er sprake is van een lijflijk slachtoffer.

De titel ‘violet’ komt niet voor in het gedicht, maar heeft onder andere als symboliek ‘verbinding’, en de adventstijd. Scheldwoorden zoals bekend in tijden waarin alles salonfähig mag worden. Al 65 jaar geleden schreef Poll dat de schrijvers in Hollands Maandblad als ‘conservatief zijn tegenover de kwekers van een vijf minuten voor twaalf stemming, als conformisten tegenover de schelders zonder goede manieren.’ In tijden waarin de zachte krachten het slachtoffer lijken te worden zijn lauwe moedermelk, de mens als vitrage, een rilling als de wind die het gordijn optilt, zachte regen, en ja: ontbinding, krachten waarover de Redactieraad graag wil horen. De vraag is natuurlijk wát er wordt ontbonden. In Het Boek van Violet en Dood van Gerard Reve komt een personage voor dat de Meedogenloze Jongen heet. Hij is wreed, wil martelen, maar tegelijkertijd is hij lief voor zijn slachtoffers. Vanaf heden kan deze dichter de Meedogenloze Vrouw worden genoemd. Met hoofdletters. Van de ontbinding, het allerergste, trekt ze haar handen af, dat is iets tussen de mensen.

Het derde gedicht uit deze prachtige publicatie in het meinummer van 2022 is getiteld ‘al zijn stenen’ en verwijst naar een ‘nachtwaker die niets meer te bewaken heeft’. Wat te doen als er niets meer te bewaken valt? ‘we pakken de stad bij al zijn stenen vast’, luidt het antwoord, misschien wel haar mooiste zin uit de drie gedichten, uit wellicht het mooiste van de drie, dat we nu volledig zullen citeren, opdat de kracht en diepte van dit werk goed tot ons door moge dringen, het werk waarmee ze de Redactieraad heeft verleid.

al zijn stenen

onder de stad de uurloze nacht

moederlijk dreunend, wachtend

op niets wat niet hier is, en jij

pakt mijn glas likt het zout van de rand

als mens ben ik veel ouder als mensheid zijn wij

even oud en al even lang verloren

er vallen leugens uit je mond die jij verhalen noemt

we kiezen de mooiste

en de oorlog rommelt als onweer in de verte

dus vertel je over confetti en dat je soep maakt

voor drie dagen, dat Harry Potter het cement is van jouw generatie

ik ren naar buiten

aan het einde van de straat sta jij

een lantaarnpaal, je gezicht kan aan en uit

en je kunt nog meer dingen

als een boom graaien in de lucht, je danst

als een nachtwaker die niets meer te bewaken heeft

en zo leeg en nacht en hier als we zijn

pakken we de stad bij al zijn stenen vast

Wederom is hier geen aanmoediging nodig, integendeel, deze Meedogenloze vrouw moedigt ons aan om te twijfelen en ons ergens aan vast te houden – zonder enige garantie dus, dát is de marteling, maar een plezierige marteling….

Maar voor de zekerheid aan mij nu de eer en het genoegen om namens de Redactieraad de tweede Hollands Maandblad Schrijversbeurs voor de periode maart 2022 tot en met februari 2023, in de categorie poëzie, en de bijbehorende oorkonde en felicitaties te doen toekomen aan: Tyche Tjebbes!

Levi Jacobs (1992) – Inderdaad, laat daar dan tenminste géén misverstand over bestaan: deze beurzen geeft de redactieraad aan auteurs die haar betoverden, maar die zij op haar beurt ook wíl betoveren, betoveren tot het blijvend publiceren in het mooiste literaire tijdschrift van Nederland.

Van deze auteur lazen we in een bijdrage van begin dit jaar: ‘Toen we afscheid namen, zei ze dat ze een spin was en pas nu begrijp ik wat ze bedoelde, met haar web dat je pas bemerkt wanneer je er zelf in vast komt te zitten en het al te laat is.’ En even verderop: ‘En ik, tegemoetgetreden door een lichtgevende ster en een spin met haar spintepels en spinklieren in de aanslag – ik liet toe dat de verhoudingen uit het lood werden geslagen.’ En weer verderop: ‘Ik was verheugd dat ik gevangenzat, ook al was het op betontegels en werden mijn ogen gemarteld door het chloor.’ Precies, laat de laureaten gevangenzitten, maar laat ze maar enigszins gemarteld worden, maar laat ze zich vooral verheugen over het feit dat ze worden verslonden.

In de beginselverklaring van Bert Poll stond dat de schrijvers van Hollands Maandblad ‘zich als individualist beschouwen tegenover ieder groepsbelang’. De laureaat schrijft: ‘In het huis was het levendig – wanneer niet –, gevuld als het was met figuren die ik anders nooit tegenkwam. Dakloze schrijvers, teruggetrokken muzikanten, muziekwetenschappers die wild gesticuleerden, dat soort lui.’ Einde citaat. Nota bene: dat soort lui. Hier lijkt het groepsbelang niet voorop te staan, waarmee de auteur zich dus niet schaart bij een groep individualisten, maar bij de schrijvers, die scepsis gemeen hebben. Verder: ‘Er was van alles gaande, in de jacuzzi, op de vloer van het bijgebouw; mensen gedrapeerd op de grond, starend naar het plafond.’ Schrijven is mensen gedrapeerd op de grond zien liggen, starend naar het plafond, terwijl er van alles gaande is.

Voornoemde betovering slaat al direct toe in dit verhaal:

Daar is het begonnen, diep in de nacht, toen hij het zwarte gras overstak. Zijn handen vol – shag, bier, een wijnglas bijna even donker als het gras. Hij naderde als een gedoofde ster, die zojuist nog had geschenen, daar ergens achterin, ergens aan de rand van het terrein waar een hoog hek onze wereld markeerde en mensen uitgelaten dansten.

Toch weer dat subtiele onderscheid, die afzondering; er mag dan wel uitgelaten worden gedanst, maar níét door de ik-figuur. Het is een kort verhaal, gelukkig heeft deze auteur weinig woorden nodig om een hele wereld op te roepen. Let ook op de subtiliteit: een wijnglas bijna even donker als het gras. Er zijn vele gradaties van donkerte in dit verhaal dat de titel ‘Ruimtepuin’ draagt, een verhaal waarin iemand als een gedoofde ster kan naderen.

De wild gesticulerende muziekwetenschappers werden al genoemd. Er is meer fijne humor. Bijvoorbeeld: ‘Ze vertelde dat ze een expositieruimte in een mortuarium inrichtte.’ Een uitstekend idee om een expositieruimte in een mortuarium in te richten! En dan maakt hij het af door deze zin te laten volgen met: ‘In het huis was het levendig.’ Dát is schrijven volgens het principe: je schrijft een goede zin en daarop moet een goede zin volgen. Puin op puin stapelen, enzovoort – puin dat licht geeft. Zo wordt ergens ‘een glimp opgevangen van een panterbadjas, verschenen rookwolkjes of vloog een leeg bierflesje door de lucht’. Waarna zich een wonder lijkt te voltrekken: ‘Er verrees een reusachtige roze kop met een witte hoorn boven het dak van het huisje.’ Hallucinant proza, en nog meer puin als het gaat om de uren voor het tennissen op het heetst van de dag, waarbij ‘een witte laag zonnebrand van zijn bezwete lijf op het plastic [gleed] en schitteringen voortbracht waar ik samen met haar naar heb staan kijken.’ Een witte laag zonnebrand is nooit meer hetzelfde na het lezen van dit verhaal.

Een relatief kort verhaal waarin zo veel gebeurt, waarin spelletjes worden gespeeld als de reiseditie van Scrabble, maar ook een spelletje met personages, of zoals het wordt beschreven: ‘Schaak on acid’. Een verhaal waarin een meisje ijsbloemen op iemands wang zucht, waar haar vingers brandplekken op een lichaam achterlaten, waar het weekend kruipend voorbijgaat, kijkend naar de hemel ‘in de hoop een flits op te vangen van een stuk ruimtepuin dat nog één keer opleeft, een rode bevlieging tussen de sterren,’ maar waar het ‘firmament onbeweeglijk’ is… Zo’n auteur moet worden aangemoedigd om lezers in de betovering gevangen te houden – want de immer op de loer liggende onttovering moet altijd worden tegengegaan.

En daarom nu aan mij de eer én het genoegen om de derde Hollands Maandblad Schrijversbeurs, wederom in de categorie proza, en de bijbehorende oorkonde en felicitaties te doen toekomen aan: Levi Jacobs.