Op zaterdagvoormiddag stond Masha Ketel aan de bushalte van de Komvest. Daar stopt alleen de bus naar Assebroek.
Het was een uur of 10 en wij hadden verzameld in het Ruzettepark, aan de overkant. Kenneth en ik zaten op een bank, Dirk en Daniël lagen op hun buik in het gras. We waren op Mark aan het wachten, om naar de markt te gaan.
Ze heeft ons gezien, zei Kenneth. Ze zwaait.
En inderdaad Masha zwaaide. Alleen voor mij, dat wisten we allemaal. Maar zwaaien is een groot woord voor dat ‘verlegen handgebaar waarbij ze de bovenarm strak tegen haar lichaam hield’.
Het staat in mijn verklaring.
Toen begonnen Kenneth en Daniël wild te zwaaien en haar naam te roepen. Hou je ook van mij Masha, schreeuwde Daniël boven het verkeer uit, zeg het Masha, zeg eens hoeveel je van me houdt.
Dat was zo flauw.
Ik zag haar schrikken, en een houding zoeken. In haar handtasje rommelen en haar jasje recht trekken. Ik zag haar vooral krimpen van schaamte. En ze was al zo klein.
Daarom ben ik de straat overgestoken. Maar er was ook een andere reden.
*
Ik zal vertellen hoe het gegaan is, ook al heb ik niet alle gegevens. In Masha’s hoofd kan ik niet kijken.
Het begon maanden daarvoor, op de laatste woensdagnamiddag van het schooljaar, op 26 juni, tijdens de jaarlijkse voetbalmatch Sint-Leo – Atheneum Vijverhof.
Een kwartier voor het einde van de wedstrijd kreeg de twaalfjarige Masha Ketel een verdwaalde bal tegen het hoofd. Keihard. Masha Ketel kreeg een bal op haar ketel, werd achteraf gezegd.
Ze zat op de eerste rij en viel pal voorover in het gras. De leraar L.O. trok haar recht en controleerde haar ogen. Haar ogen waren OK en ze kon op haar benen staan, dus was er geen probleem om naar huis te gaan, zei hij. Want ze had rust nodig, rust en duister en geen geschreeuw.
Aangezien ik met een rode kaart op de bank zat, werd ik aangeduid om haar te brengen. Niemand hielp, we zaten in de eindfase en met tien spelers was Sint-Leo aan het winnen. Masha naar huis brengen was mijn straf voor de rode kaart.
Er was weinig interesse voor het incident. Een klasgenootje wist Masha wonen en de zenuwachtige leraar wiskunde schreef het adres op een briefje. Vooruitgangstraat 21. Na drie jaar zou Sint-Leo eindelijk revanche nemen, de vernedering van Atheneum Vijverhof eiste ieders aandacht op.
Masha liep gekromd en dwazig, en omknelde mijn arm. Een straat verder zakte ze door haar benen en moest ik haar dragen. Haar armen waren krachteloos, niet rond mijn nek te slaan. Een dood gewicht hangt door en Masha was een stevig meisje. Zo liep ik drie straten. Aan de Gistfabriek waren schilders de omheining aan het witten en een van hen riep iets over een schone slaapster. Een ruitenwasser floot en een paar dakwerkers gaven ook al commentaar. Het leek wel een musical, met brutaal voetvolk en een held.
Want mij gaf het een sterk gevoel om haar te dragen. Ook al was het me opgedragen, ik verrichtte een goede daad. Zoals alle uitzonderlijke mensen die zich later onderscheiden. Terwijl anderen plezier maakten, ontfermde ik me over het gewonde meisje.
Het was heet en mijn voetbalshirt was doorweekt. Ik voelde mijn wangen gloeien maar Masha was spierwit. Bij de molens wilde ik haar doen stappen want ik hield het niet meer vol. Ze struikelde en zakte door, en braakte een gulp bruin slijm op mijn rechtervoetbalschoen.
En terwijl in de verte het overwinningslied van Sint-Leo door de boxen galmde, sleepte ik Masha Ketel van het grindpad naar de schaduwkant van de molens. Haar mond en kin veegde ik schoon met een zakdoek, mijn schoen met een prop gras.
De omhooggekropen rok trok ik netjes naar beneden, en ook het mouwloze bloesje moest herschikt worden. Met op de achtergrond de molens hield ik de wacht bij Masha. Ik blies op een grasspriet en onthield me van inwendig commentaar over haar plompe lichaamsbouw. Dat legde ik me op omdat ze aan mij toevertrouwd was. Ik was in functie.
Ze had wel een lief gezicht, met schuine ogen en een kleine mond, en een massa blonde krulletjes. Toen ze de ogen opsloeg en verlegen glimlachte, had ze kuiltjes. Ze paste zo in een vintage reclame voor zeep of ontbijtgranen.
Gaat het Masha? vroeg ik, maar ze antwoordde niet.
Ik zei Ik breng je naar huis. Straks ben je thuis.
Ik vond het ook nodig om iets over de rode kaart te zeggen. Eigenlijk had ik de gele kaart moeten aanvaarden, zei ik. Ik had me niet zo kwaad mogen maken op de scheidsrechter. Nu hadden ze een aanvaller tekort.
Ze knikte en nam mijn hand vast.
Dat vond ik overdreven, op het gênante af. Ik schudde mijn hand los en veerde recht.
Gelukkig was het niet ver meer.
Ze leunde zwaar, en af en toe moesten we halt houden.
Van haar rechtersandaal kwam de zool vooraan los, en haar witte sokjes waren grijs van het stof. Die sokjes verzoenden me met Masha, en ik vroeg opnieuw Gaat het?
Ze antwoordde niet. Ze plooide dubbel en er kwam een vies geluid uit haar keel, een langgerekte boer die in haar slokdarm reutelde.
Eindelijk kwamen we aan De Muurtjes, de wijk waar mensen ’s avonds op het muurtje voor hun huis zitten. De straten daar heten Toekomststraat, Vredestraat, Nijverheidstraat en Vooruitgangstraat, en alle huizen in die straten hebben een voortuintje en drie trappen naar de voordeur. Het was een titanenwerk om Masha boven te krijgen.
De tv stond luid, ik moest twee keer aanbellen. De deur werd opengerukt door een struise kale man op blote voeten, in jeans en onderhemdje. De verschijning schokte me. Hals en armen verdwenen in een kluwen van slangen en draken, okselhaar glinsterde weerzinwekkend, en daarboven die grote kale kop met kwade ogen. Ik kon me niet voorstellen dat mijn vader zo’n tattoo zou laten zetten, dat hij de deur zou opensnokken in onderhemdje met gelige vetvlek.
Toen ze haar vader zag, begon Masha te huilen en samen brachten we haar naar de bank in de woonkamer, die hij vliegensvlug ontruimde, waarbij hij reclamefolders en glazen en borden met peuken op de vloer kieperde en zelfs een bord brak. Met een vloek zette meneer Ketel het nieuwsbulletin uit, de extra uitzending over de dood van Poetin, die van zijn paard gevallen was. Er vlogen juist twee raketten door het scherm.
Ik vertelde van de match en de bal, en van de tocht en het braken onderweg.
Hij luisterde vijandig en wilde de naam weten van de jongen die de foute bal trapte. De vraag van een man die er werk van zou maken.
Hij was bezorgd voor zijn dochter. Toen ze hoestte door de rook in de kamer zette hij het raam open. Hij vroeg zich af of hoeveel kussens ze nodig had onder haar hoofd. Ik dacht dat één volstond, want volgens mij mocht haar hoofd niet te hoog liggen, dat was slecht voor haar nek. Wat wist ik er eigenlijk van.
Bij het afscheid moest ik mijn naam zeggen.
Mo Hofman.
De man vernauwde zijn ogen en trok een mondhoek omlaag en een wenkbrauw op.
Mo van Morris zei ik vlug.
Hofman, is je vader dokter Hofman, vroeg hij.
Ja, zei ik, hij werkt in het A.Z. Sint Jan.
O maar wij kennen dokter Hofman, zei hij, en wees met zijn kin naar de schoorsteen, naar het prentje van een mollige vrouw naast een verdroogd bloemstuk.
Masha leek op haar dode moeder, die had ook zo’n breed gezicht en krulletjes.
Misschien kan je vader eens langskomen? zei hij slepend en treiterig. Misschien kan hij eens langskomen bij de dochter van Ella Grabowska?
Onder de drakenschubben bewoog de adamsappel op en neer. De neusvleugels trilden.
Ja jongen, Ella Ketel-Grabowska, die goede dokter Hofman zal wel weten wie dat is.
En ik kreeg nog een handdruk van meneer Ketel, die daarna een vies gezicht trok en zijn hand afveegde aan zijn jeans. Van mijn heldendom bleef weinig overeind. Ik nam zelfs geen afscheid van Masha.
*
Op het sportterrein was iedereen aan het vieren. Het voelde alsof ik van wereldreis terugkwam. Terug van het continent met de brullende draken waar dokter Hofman niet aanbeden werd. Waar mijn leven gespaard werd in ruil voor hitte en walg met in mijn armen een inboorling.
Nu we gewonnen hadden vond iedereen de rode kaart onrechtvaardig.
De volgende dag kregen we ons rapport met commentaar van de klastitularis en de prijsuitreiking door de directeur. Een kleine ceremonie voor elke klas apart. In onze klas hield de directeur een korte toespraak over de voorbeeldfunctie van het volgende jaar, het laatste. Eindelijk het laatste. Ik kreeg de prijzen Grieks, Latijn en wiskunde en dacht aan de money, en aan Wimbledon, zomerbars, de reis naar Frankrijk, het zeilkamp. Niet aan Masha.
Maar een dag later belde ze bij ons aan. Ze sprak zo stil dat het dienstmeisje haar niet verstond en dacht dat ze iets kwam verkopen voor een jeugdbeweging. Ze stuurde haar weg en op dat ogenblik kwam ik de oprit opgefietst. Hoe gaat het Masha, vroeg ik, voel je je beter, maar ze keek naar haar schoenen en piepte iets onverstaanbaars. Die avond zat er een geluksarmbandje in de brievenbus.
Tijdens de eerste vakantieweek zag ik haar in onze laan op de bank onder de sparren. Ze zat er ’s ochtends wanneer ik naar het zwembad vertrok en ’s avonds zat ze er nog. En ze glimlachte naar me. Na een paar keer heeft mijn broer haar weggejaagd. Hij is brutaler, en hij had haar niet gedragen.
Toen begon de school opnieuw en was er geen ontkomen aan.
Ze zat op de tribune van het atletiekterrein.
Mijn muts viel af en zij kwam de muts apporteren.
Ze schoof briefjes onder mijn fietsbel. Ik vind je lief. M en een hartje.
Er werd gelachen en het begon op mijn zenuwen te werken.
En zeker toen ze op zaterdagnamiddag naar de winkel kwam waar ik werkte. Mijn bazin Jenny zei dat een goedendag nog nooit iemand kwaad gedaan had maar ik legde uit dat zij een geval apart was en dat ik haar moest negeren. Dus nam Jenny Masha en haar aankopen voor haar rekening, van de rekken naar het pashokje en van het pashokje naar de rekken, en dan de kassa.
En plots kocht die kleine dikke Masha riemen en wijde broeken en bloemetjesblouses om mijn vriendin Rose te imiteren.
Het kon Rose niet zo veel schelen want het kon toch niet echt lukken. Rose is lang en slank, slungelig, ze heeft een smal gezicht en halflang haar, en een aparte knak in haar neus. Ik val heel erg op die knak, op dat lange gezicht, op die magere voeten in sandalen, op die gescheurde jeans.
Rose zei dat ik de gevoelens van Masha niet mocht vernederen, zo zei ze dat. Ze heeft zelf een jonger zusje en ze heeft ook een goed hart. Je moet voorzichtig zijn, het is een tweedejaars, het is nog maar een kind zei Rose.
En ze had gelijk.
Masha deed haar stoere best met jeans en blouses maar dan had ze plots een glimmend handtasje dat alleen kinderen dragen, een hel roze plastic tasje waar ze een beertje aan vastgemaakt had, of ze droeg glittersandaaltjes, of groene schoenen met gaatjes in. Dan week ze af van de imitatiedwang. Maar ze was wel hardnekkig. Op haar laatste briefje stond Voor jou is mijn hart voorbehouden, Mo.
Toen kwam de tekening voor valentijn. Die had ik beter niet getoond aan Rose, want op slag zag Rose eruit als iemand die de gevoelens van Masha met veel plezier zou vernederen. Het was een tekening van een houten droomhuis, als uit een kinderboek, een huis waar mensen gelukkig kunnen zijn. Met een grote tuin en een kat voor het raam, vrolijke gordijnen, tuinmeubelen van krullerig ijzerwerk en een boomhut, in pasteltinten. De kindervoetbalshirts aan de wasdraad waren er te veel aan voor Rose. Allemaal nummer 9 in minimaat.
Ik ga toch eens spreken met die kleine zei ze. Wat gezegd werd, weet ik niet maar daarna hield Masha zich op afstand.
*
Die zaterdagvoormiddag heb ik de straat overgestoken. Ik hoorde Kenneth lachen in mijn rug en ik hoorde Daniëls commentaar in falset en ik hoorde Dirk kirren zoals jongens kirren wanneer het over meisjes en verliefdheid gaat, en zij nog niemand hebben.
Maar het kon me niet schelen.
Het was de eerste mooie lentedag na weken regen en iedereen was naar buiten gekomen. Bij slager Oswald stonden mensen in de rij voor kip aan het spit, barbecueworstjes en koteletten. Anderen gingen bloemen kopen op de markt. En na het Ruzettepark zouden wij ook naar de markt gaan, niet voor bloemen maar om een zonnig terras te zoeken voor een paar biertjes en hamburgers.
Misschien kwam het door die heldere lucht en de proper gewassen straten. Ik voelde me klaar voor een fris begin, een nieuwe start waardoor het gedoe van mijn vrienden oud en misplaatst werd. Ik wilde zeggen Ik vind je ook lief Masha, en ik bracht je met plezier naar huis.
Geen liefdesverklaring maar woorden waarmee we verder konden.
In september zou ik naar de universiteit gaan. We hadden een tabula rasa nodig.
Ik zei het al, er was ook een andere reden.
Er was iets mis, ze zag er anders uit.
Hoe dichter ik kwam, hoe vreemder ze leek.
Met eyeliner die haar ogen nog schuiner aflijnde, met paarse oogschaduw, glanzend roze lipstick en een zwarte fluwelen band om haar hals. Wanneer ik aan die hoerige band terugdenk.
Ik kwam te laat, we kregen nog geen tien seconden. Ze zag me schrikken van haar opmaak en ik zag angst in haar ogen. Ze staarde me aan, ontzet en besluiteloos. Allemaal niet mijn bedoeling. Ik wilde het juist luchtig en vrolijk maken, ik kreeg geen tijd voor magische woorden. De bus was daar.
Die zaterdagavond is Masha niet thuisgekomen. Op zondagochtend is ze in de Meersen gevonden. Ze had een afspraakje.
*
De politie heeft ons huis doorzocht en mijn laptop meegenomen. Ze hebben me ondervraagd.
Niet alleen over mijn alibi – ik was in het park en op de markt, ik werkte in de winkel en ’s avonds ging ik naar de film met Rose. Ook andere vragen.
Waarom ik de straat overstak. Waarom ik haar briefjes bewaard heb.
Ja, ik heb ze bewaard.
Waarom ik haar geschenkjes bewaard heb.
Een geluksarmbandje, een dromenvanger, een scoubidou, een sleutelhanger, de tekening voor valentijn.
En aan de bushalte, welke indruk ze maakte.
Het was een andere Masha.
Soms zie ik mezelf haar dragen terwijl het grind knerpt onder mijn voetbalschoenen. Het was een rode kaart waard.
Het was niet niets, van mij voor Masha.
Soms denk ik dat ze me riep om haar te stoppen. Met dat verlegen handgebaar. Ze had een voorgevoel. Meisje toch. Ze wist dat het slecht zou aflopen.
Soms komt meneer Ketel voor de vitrine van de winkel naar binnen staren, naar mij.
Hij denkt dat ik Masha had kunnen tegenhouden.
Hij denkt dat er geen afspraak geweest zou zijn indien ik haar gewild had.
Hij denkt dat ze niet op de bus gestapt zou zijn.
Dat een woord van mij volstond.