Utrecht, 20 september 2024
Beste Alexander,
Op een woensdagmiddag in Wildschut, een ouderwets Amsterdams café, zitten wij tegenover elkaar. Buiten klettert de regen naar beneden. Ik vertel je over mijn overgrootvader: een joodse diamantslijper uit Amsterdam. Hij was lid van de eerste vakbond van Nederland: de Diamantbewerkersbond (ANDB), voorloper van de huidige FNV. Hij kon onmogelijk vermoeden dat zijn achterkleindochter later voorzitter van de jongerentak van diezelfde vakbond zou worden. Je ogen worden lichter: jouw overgrootvader was óók lid van die vakbond. Ook hij zal onmogelijk vermoed kunnen hebben dat zijn achterkleinzoon voorzitter zou worden van de latere werkgeversvereniging VNO en daarna van het polderoverleg, dat in de tijd van de ANDB ontstond.
De rechten die zij toen verwierven, zoals een achturige werkdag, pauzes en weekend, zijn tot op de dag van vandaag van invloed op miljoenen mensen in Nederland. Iedereen is blij met de rechten die destijds zijn verworven. Tegelijkertijd is er nog een wereld te winnen als het gaat om de problemen die vele Nederlanders vandaag de dag ervaren. Terwijl ik dit schrijf, kijk ik met een schuin oog naar de Algemene Politieke Beschouwingen. Echte oplossingen voor de wooncrisis, bestaanszekerheid, polarisatie en een langetermijnvisie blijven uit. Mensen in een kwetsbare positie en toekomstige generaties kunnen het met dit kabinet schudden: verhoging van het minimumloon wordt teruggedraaid, volwassen jongeren van achttien krijgen nog een schamel jeugdloon, en armoedecijfers rijzen de pan uit. De wooncrisis wordt in de schoenen van vluchtelingen geschoven.
Ik maak me zorgen over de afslag die we nemen. In plaats van in te zetten op oplossingen voor de onder- en middenklasse, houdt het kabinet zich bezig met populistisch getoeter voor electoraal gewin en ondermijning van de democratie in de vorm van een extraparlementaire poppenkast met nativistische boventonen. Het roept bij mij de vraag op hoe het zo ver heeft kunnen komen. En ik vraag me af of we recht doen aan de verworvenheden van jouw en mijn (over)grootouders als we ons niet hardmaken voor bestaanszekerheid, gelijkwaardigheid en een langetermijnvisie. Om te beginnen met verhoging van minimumlonen en afschaffing van jeugdlonen, een plafond op de torenhoge prijzen in de particuliere huursector, aanpak van huisjesmelkers en aanpak van de klimaatcrisis.
Alexander, je bent voorzitter geweest van de Sociaal-Economische Raad, de belangrijkste adviesraad voor regering en parlement, je bent zoals gezegd voorzitter geweest van VNO, de koepelvereniging van werkgevers in Nederland, het aantal raden van toezicht en raden van commissarissen die je op je naam hebt staan zijn bewonderenswaardig en je stond jaren aan de top in de lijsten van meest invloedrijke Nederlanders. Toch vraag ik me wel af of je daarmee niet medeverantwoordelijk bent voor hoe we er nu voor staan. De uitdagingen die mijn generatie straks voor haar kiezen krijgt zijn groot. Heb jij vanuit al jouw rollen niet iets zien aankomen van onze huidige problemen gedurende de afgelopen decennia? En zo ja, waarom heb je daar dan niks aan gedaan?
Verheugd in afwachting van je reactie,
Yasmin
*
Amsterdam, 2 oktober 2024
Beste Yasmin,
Mijn beide grootmoeders waren sociaal-democraten van de oude stempel. Mijn Engelse grootmoeder maakte er haar levenswerk van en werd de eerste vrouwelijke burgemeester van de Londense deelgemeente Wandsworth. Ze hield haar leven lang een passende hekel aan welgestelde conservatieven, ook toen de waarde van haar kleine woning in Putney in dertig jaar vertweehonderdvoudigde, en bleef Labour trouw, ook toen die in de jaren zeventig zo verregaand radicaliseerde dat haar oude strijdmakkers de partij in groten getale de rug toekeerden.
Mijn Nederlandse grootmoeder werd politiek gevormd in de diamantwerkerskringen waar je naar verwijst, heeft ooit als jonge vrouw bij Troelstra op schoot gezeten (naar verluidt niet als enige) en was een groot bewonderaar van Henri Polak, de legendarische oprichter van de diamantbewerkersvakbond. Toen ik vele jaren later de naar hem genoemde lezing hield, ging ik op zoek naar de mij ontschoten laatste regel van het door haar vaak geciteerde rijmpje: ‘Als Henri Polak mijn neef niet was…’ Die laatste regel luidde: ‘…dan zat er geen cent in de weerstandskas.’ Het was precies dankzij die weerstandskas dat de ANDB de ene na de andere werkgever dwong tot loonsverhogingen van dertig procent of meer, totdat de werkgevers zich ook gingen groeperen en de CAO en daarmee het door jou genoemde poldermodel met zijn werkgevers- en werknemersorganisaties aan de horizon verschenen.
Mijn VNO-voorzitterschap hebben ze beiden niet meer meegemaakt. Ik hoop maar dat grootouderlijke trots het gewonnen zou hebben van politieke afkeer, maar helemaal gerust ben ik daar niet op. Een flink deel van jouw kritiek op het pas aangetreden kabinet zouden ze zeker hebben onderschreven, en dat doe ik zelf ook (al mis ik in je rijtje wel de onwaarschijnlijk onverstandige bezuinigingen op onderwijs, onderzoek en cultuur).
Je vraagt of ik me vanuit mijn eerdere rollen niet medeverantwoordelijk zou moeten voelen voor al dit verdriet. Een deel ervan komt voort uit een bewuste beleidsbreuk met het verleden, en daar kan ik me moeilijk aansprakelijk voor voelen. Eerder was het anders en vaak beter. Maar als laatste verwijs je naar de klimaatcrisis. Dat is een ingewikkelder verhaal.
Mijn generatie kan zich in elk geval niet verschuilen achter het excuus dat allemaal niet te hebben zien aankomen. Het baanbrekende Brundtland-rapport, waarin werd opgeroepen tot brede duurzaamheid, dateert uit 1987, en de dreiging van wereldwijde temperatuurstijging door CO2-uitstoot werd al gesignaleerd in de negentiende eeuw. Het heeft inderdaad veel te lang geduurd voordat die dreiging werd omgezet in ambitieus emissiereductiebeleid.
Als ik daar al een persoonlijk excuus voor heb, dan is dat het vroege, verbluffende succes bij de wereldwijde aanpak van twee vergelijkbare crises. De eerste betrof het groeiende gat in de ozonlaag, gesignaleerd in de jaren zeventig en effectief aangepakt in het Montrealprotocol uit 1987, waarbij spuitbussen werden ontdaan van de voor het gat verantwoordelijke aandrijfgassen. De tweede betrof de zorg over de zure regen, die in de jaren tachtig de naaldbossen in Scandinavië bedreigde, en die effectief is bestreden door een internationaal afgesproken reductie van zwaveldioxiden- en stikstofoxidenuitstoot. Aan die twee vroege successen heb ik het vertrouwen ontleend dat doeltreffend wereldwijd klimaatbeleid denkbaar en haalbaar was. Het verdrag van Parijs leek dat te bevestigen, maar veel van de nationale toezeggingen van toen lijken nu te blijven steken in schone (sic) beloften.
Het is nog niet te laat, al scheelt dat niet veel meer. Om daarvoor aandacht te blijven vragen, lijkt me een generatieoverstijgende opdracht. Ik doe graag mee.
Hartelijke groeten,
Alexander