In een fictieve, bruisende stad, bij een fictieve tentoonstelling, ontwaarde ik een zilvervisje op een wand met de kleur van een boterbabbelaar. Het diertje kurkentrekkerde op ooghoogte. Wijzend naar de oranje muur bracht ik uit beleefdheid te berde dat ik het kunstwerk origineel vond. ‘Nee,’ gniffelde de gastvrouw met rode koontjes, ‘de kunst bevindt zich om de hoek.’ Aldaar aangekomen nam ik graffiti in ogenschouw die zo uit een sombere stadssteeg anno 1985 was overgebracht. De volgende drie werken waren van dezelfde snit. Bij een statafel werd me een glas jus d’orange toegeschoven. Uit de speakers klonk een liedje dat ik van vroeger meende te kennen. Bij navraag bleek het een onlangs uitgebrachte single. Terwijl ik van het drankje nipte, pikte ik een gesprek op. Het was een heer in tweedpak met een rechthoekige bril die een betoog hield tegenover een bête luisteraar. De orator stelde dat kunst nooit een fait accompli was – deze term gebruikte hij – maar dat we er nu gevaarlijk dicht tegenaan schuurden. Geen dynamiek, geen Nieuw; ieder jaar was een facsimile – dit woord gebruikte hij – van de vorige. Alles doordrongen van nostalgie. De kunstwereld was niet enkel in slaap gesukkeld, ze bleek in een terminale winterslaap te verkeren. We waren aangekomen aan het einde van de kunst, zo stelde de man vast. Vergeefs probeerde ik in de plooien van zijn betoog een oorzaak te vinden.
Een uur later bevond ik me in een fictieve treincoupé tussen tot zomboïde verworden passagiers die hun duimen lieten dansen over een display in hun hand. Een uitdrukking als plaveisel. Ik dacht aan de in tweed gestoken heer. Zat de mens werkelijk gevangen in een soort kringloop van versleten en halfwassen ideeën? Als kunst een spiegel van de mens was, wat zei hij over deze tijd? Literatuur had nog vermogen, bedacht ik. Ze deed niet aan remakes. Zong geen covers. Ze schafte haar brio niet aan bij een aftandse afdragerij. Het is in de rafelranden, de in deze HM-uitgave door Van Luijk genoemde banlieues van de literatuur, waar vernieuwing wordt gezocht. Literatuur legt het oor te luister. Hoort het Sarnámi. Beschouwt de uitwisseling tussen jonge dichters. Volhardt in haar missie. En Hollands Maandblad heeft in Crossing Border een gelijkgestemde gevonden. Zij begeven zich op de frontlinie van de nieuwe letteren. Zij laten stemmen woekeren, bouwen de etalages waar schrijvers hun gewrochten mogen tonen. Soms lieflijk, een enkele keer een obstinaat enfant terrible die deze met organdie behangen tijd roskamt. En dat we ons breken uit de keerlus van indolentie, daar draagt u – onze lezer – als 65 jaar lang waardering voor. Arad Dabiri tijdens de fictieve joyride met Bret Easton Ellis: ‘Literatuur is een plaats. Ze is simpel. Cru. Geniet ervan terwijl je er bent.’ – F.K.