Sebbe Poll (social media)
Sebbe is de eerste die ik interview. Dat is tactisch, omdat ik hem al ken van onze gedeelde studie, Writing for Performance, en het dus wat minder spannend is. We ontmoeten elkaar op neutrale grond: de Meneer Potter, een café dat vastzit aan de bibliotheek op het Neude in Utrecht. We drinken koffie en praten over de social media van Hollands Maandblad. Vier jaar geleden had Sebbe met David Garvelink een gesprek over precies datzelfde onderwerp. ‘David was toen net begonnen als redacteur, dus dat leek ons wel een mooi moment om ook social media voor het blad op te gaan zetten.’ Sebbe was daarvoor nog niet werkzaam bij Hollands Maandblad, maar als de kleinzoon van K.L. Poll, de oprichter van het maandblad, was hij zeker al betrokken. ‘Het is ook een soort familieding waar ik graag aan wilde bijdragen.’
Sebbe leest het blad, hoewel hij toegeeft dat niet elke maand ‘van kaft tot kaft’ te doen. Wat het blad volgens hem uniek maakt, is de aandacht waarmee het gecureerd wordt. Grappig genoeg geeft hij tegelijkertijd toe dat hij aan het doen van de socials weinig plezier beleeft. ‘Als ik eerlijk ben heb ik het nooit echt leuk gevonden. In mijn persoonlijke leven doe ik ook niets met socials. Ik heb het ook zo veel mogelijk gesystematiseerd voor mezelf. Ik volg een vast format, dus ik hoef weinig meer te creëren.’ Hij zegt het zonder enige hint van schuldgevoel.
Als ik hem vraag waar zijn afkeer voor social media vandaan komt, antwoordt hij: ‘Ik zit gewoon niet echt graag lang op mijn telefoon, denk ik. Het voelt alsof je in iets gezogen wordt waar je niet in wilt zitten. Het is gek genoeg juist een beetje of je afgesloten bent van de wereld.’ Hij vertelt dat hij sowieso liever de krant leest als hij wil weten wat er in de wereld speelt. ‘Op social media zit zo veel shit door elkaar.’ ‘Het is pure chaos, hè? Juist zeer ongecureerd,’ merk ik op. ‘Ja, precies.’ Sebbes weerzin lijkt ineens juist zo rijmen met de visie van Hollands Maandblad. De voorkeur voor het afgedrukte, het aandachtige. ‘Ik doe het wel met liefde hoor, het is een liefdevolle taak.’
Gevraagd naar reacties die hij krijgt, zegt hij: ‘Vaak gewoon dingen als “mooi” of zo. Maar we hebben wel één keer een haatreactie gekregen. Dat was toen Alexander Rinnooy Kan voor een tijdje iedere maand in het blad verscheen, best een man van statuur. Op een gegeven moment reageerde iemand iets van: ‘Wat een intellectueel.’ Echt een beetje zo van: ‘Wat een intellectuele bende is de literaire wereld, en deze man in het bijzonder.’ En dat was heel grappig, want dat was echt een haatreactie.’ Sebbe lacht, hij vindt het echt grappig. Volgens mij bevalt deze ene haatreactie hem beter dan alle ‘mooi’-reacties bij elkaar. Later in ons gesprek wordt duidelijk waarom. ‘Ik zou het wel goed vinden als er wat meer polemiek in het blad zou komen, dat is wel minder geworden. Het is nu eerder activistisch dan debat. Want dat was mooi aan die essays, het waren antwoorden op elkaar.’
Sebbe schrikt duidelijk niet terug voor wat kritiek. Liever de hardheid van het gedrukte woord dan de vluchtigheid van online, graag een passievolle haatreactie op zijn tijd, en dus alsjeblieft wat meer polemiek. Zoeken, experimenteren, en soms ook gewoon een beetje boos op elkaar worden. In zijn woorden: ‘Het gesprek, in plaats van alleen maar statement, statement.’
Gerard van Emmerik (redactieraad)1
Op zoek naar Gerard raak ik de weg kwijt en kom ik te laat. Na wat verwarde appjes en misverstanden met Google Maps weet ik het juiste adres. Nog 320 meter, 310… Er schalt een stem over het water: ‘Ida!’ Op een balkon, een kade verder, staat een man met beide armen naar me te zwaaien. Eindelijk bij de juiste deur gekomen hoor ik van bovenaan het trappenhuis: ‘60 treden! Je kan het.’ Binnen vraagt hij of ik ‘alsjeblieft’ appeltaart wil. ‘Het was in de bonus, en anders eet ik het in mijn eentje op.’ Het is niets anders dan een warm welkom te noemen. Ik complimenteer hem met zijn woning, maar hij zegt dat hij Amsterdam eigenlijk zat is. Met zijn vriend heeft hij een atelier (‘schrijfhok’) op de Veluwe. ‘Daar schrijft het makkelijker.’ Naast voorzitter van de redactieraad is Gerard van Emmerik schrijver van romans en korte verhalen, en is hij werkzaam als docent creatief schrijven.
We beginnen te praten over de redactieraad. ‘Eén keer per jaar een diner, dat is het eigenlijk!’ zegt hij. We lachen en praten ondanks die uitspraak toch bijna een uur vol, hoewel bij een aantal verhalen de kanttekening kwam: ‘Maar misschien hoeft dat er niet in, hoor.’
Natuurlijk is de redactieraad veel meer dan een etentje. Gerard legt uit dat de voornaamste functie is om de jaarlijkse Hollands Maandblad beurzen uit te delen in de categorieën proza, essay en poëzie. De teksten worden in één avond tijdens het binnen ons gesprek inmiddels beruchte ‘etentje’ besproken, en in elke categorie worden drie teksten genomineerd. ‘Is dat dan een lange avond?’ ‘Ja. Ruzies. Huilpartijen.’ Ik lach. ‘Aanklachten? Politie?’ ‘Ja, heel vaak politie na afloop.’
Gerard zit al sinds 2001 bij de redactieraad, het jaartal moest hij opzoeken. ‘Toen was ik nog een van de jongeren. Iemand had blijkbaar bedacht dat ik voorzitter was, ik wist daar zelf helemaal niets van.’ Het voorzitterschap bestaat voornamelijk uit de taak om een lijst te maken van alle debutanten van het afgelopen jaar die kans maken op de Hollands Maandblad beurs, met als belangrijkste voorwaarde dat betreffende schrijvers nog niet in boekvorm zijn verschenen. Vervolgens gaat de lijst naar de rest van de raad.
De redactieraad is het niet altijd onderling eens. ‘We hebben niet – gelukkig niet – dezelfde smaak.’ Als ik hem vraag waar hij zelf van houdt, zegt hij ‘suggestieve teksten’. ‘Bedoel je met een soort tweede laag?’ vraag ik. ‘Nou, dat het iets oproept. Ik hou van scherpe korte verhalen. Van poëzie weet ik te weinig om het echt te doorgronden, maar Mark [Boog] kan dan precies vertellen waarom het zo goed is, en dan denk ik aha, de zevende laag.’ ‘Het enige punt van discussie is altijd dat ik vind dat ook oudere auteurs genomineerd moeten kunnen worden. Dat vond ik al toen ik zelf begon in de redactieraad. Er werd toen weleens gezegd: “Iemand van vijftig, moeten we die dan zo’n beurs geven?” En ik vond van wel.’
Na alle discussies ligt er een top drie, alhoewel er met enige regelmaat geen essay-beurs kan worden uitgedeeld, door een gebrek aan debuten. ‘Het is volgens mij heel bijzonder wanneer er iemand van negentien met een essay komt.’ ‘O,’ zeg ik, ‘nou, een mooie oproep dus: stuur essays in!’
Jochem Öfner (Drukkerij RaddraaierSSP)
In de lunchruimte van Drukkerij RaddraaierSSP geeft Jochem me een kop zwarte thee terwijl ik door de ramen naar de drukkerij spiek. Het is piepklein en bomvol papierpallets, boeken en zoemende drukpersen. Het heeft de geordende chaos van een organisme, dat niet zonder reden juist hier, in het midden van Amsterdam, tot leven is gebracht. ‘Wij zitten in de stad, en we willen in de stad blijven zitten. Dat is eigenlijk ons streven altijd geweest, om hier te blijven, om toegankelijk te blijven en om niet in een of andere doos op een industrieterrein terecht te komen.’
Jochem is één van de drie eigenaren van Drukkerij RaddraaierSSP en doet, in zijn woorden, ‘veel van het regelwerk’. Hij schetst het beeld van een drukkerij die al 44 jaar principieel heeft geweigerd haar DNA te veranderen; van haar oorsprong in de kraakbeweging als activistisch epicentrum van posters tot een maatschappelijk bewuste, duurzame drukkerij. ‘Als je drukwerk goedkoper wilt maken, dan kan het altijd goedkoper. Tegelijkertijd is het natuurlijk zo dat een heleboel dingen eigenlijk duurder zouden moeten zijn dan ze zijn. Wij vinden dat milieuvriendelijk of maatschappelijk verantwoord ook inhoudt dat je jezelf niet gek maakt met allerlei ingewikkelde ploegendiensten, wat ook niet goed is voor de gezondheid van mensen. Dus dat zijn keuzes die we maken.’
‘Bij ons is alles nog mensenwerk. Wij maken ook vooral veel drukwerk waarbij mensen het heel fijn vinden dat ze nog met een mens te maken hebben, dat als ze het aanleveren het niet een chatbot is of een computer die het aanneemt en goedkeurt. Ze kunnen altijd bellen, communiceren, vragen of we het goed gedaan hebben, controleren, langskomen om te drukken, enzovoort.’ Daarmee trekt Drukkerij RaddraaierSSP ook een specifiek soort klant aan. Geen commerciële opdrachten of reclamedrukwerk, maar inhoudelijk werk, uiteenlopend van artistieke boeken in oplage van vierduizend tot beginnende makers in oplages zo klein als twee. In het bijzonder doet Drukkerij RaddraaierSSP veel voor kunsthogescholen zoals de Rietveld Academie, de HKU, ArtEZ, de KABK en het Sandberg Instituut.
Hollands Maandblad wordt inmiddels al drie jaar bij hen gedrukt. ‘Het is een blad dat heel erg bij ons past, omdat wij in de grafische wereld bekend staan als een goed team om leuke dingen te maken voor mensen met relatief weinig budget, en dat is Hollands Maandblad natuurlijk ook. Het is ook een club die er enigszins trots op is dat zij natuurlijk het blad zijn geweest waarin schrijvers zijn begonnen te publiceren. In dat blad krijg je mogelijkheid om te beginnen.’
Er werken acht mensen. ‘We maken lange dagen en we werken erg hard.’ ‘Het moet een hecht team zijn,’ zeg ik meer dan ik het vraag. ‘Zeker. Dat heeft als nadeel dat we allemaal steeds ouder worden, en er gaat bijna niemand weg.’ Vergrijzing, maar ook ontlezing en digitalisering worden in ons gesprek een soort toekomstschaduw. ‘Als dit daardoor moet verdwijnen dan zou ik, ondanks mijn grafische kennis, niet voor zo’n heel groot bedrijf gaan werken. Dan zou ik denken: nou, dan ga ik wel wat anders doen.’ Op mijn vraag wat, weet hij het niet zeker; de noodzaak om daar over na te denken schijnt nog lang niet aan de orde te zijn. Wel vertelde Jochem me dat hij van oorsprong antropoloog is, op zo’n manier dat het leek alsof hij dat al bijna was vergeten.
Steven Boland (vormgeving)
Steven zet twee koppen thee neer op zijn eettafel, en een schaaltje koekjes om te delen. (Natuurlijk oneerlijk voor hem, want ik heb veel meer tijd om er af en toe eentje te eten terwijl hij vertelt.) Nog voor ik een vraag heb gesteld, kijkt hij me aan met een blik die ik niet helemaal kan plaatsen. Even ben ik bang dat hij er eigenlijk niet zo op zit te wachten, dit interview. Later zullen mensen die hem heel goed kennen mij vragen: ‘Hoe was het om met Steven te praten? Hij kan eerst wel een beetje mopperig overkomen, maar dat is hij niet echt, hoor.’
Hij vertelt enigszins neutraal over zijn vele werkzaamheden, die hij duidelijk met veel zorg uitvoert. Hoofdtaken naast de opmaak zijn het meekijken naar de lengte van de stukken en het pagina-aantal, het in ontvangst nemen van de inzending van de tekenaar (die soms nog flink bewerkt moet worden naar het kenmerkende zwart-rood waarin Hollands Maandblad wordt afgedrukt) en het maken van de omslag.
Verreweg met de meeste passie spreekt hij over de tekeningen. ‘We willen niet iemand hebben die wil illustreren, de tekeningen vormen een eigen verhaal door het blad heen. Ze staan ook altijd bovenaan de pagina, en één keer op een hele pagina apart. Het is geen opvulling, het heeft een onafhankelijke positie als gelijkwaardige kunst.’ Met de inhoud van de teksten is Steven als vormgever niet echt bezig, maar hij zegt wel trots: ‘Wij durven het op papier te drukken.’
Hij raakte betrokken bij Hollands Maandblad toen het blad al zo’n 34 jaar bestond. In 1994 werd hij gevraagd door Bastiaan Bommeljé, de toenmalige hoofdredacteur. ‘Het basismodel van wat het nu is lijkt als twee druppels water als dat ding uit 1994. Daar zit heel weinig verschil in.’ Hij legt uit dat dat niet gemotiveerd is door koppigheid, maar traditie. ‘Het is denk ik vergelijkbaar met het Concertgebouw. Het is fantastisch dat je allerlei verschillende concerten hebt, maar het Concertgebouw blijft het Concertgebouw. Die omgeving, die geeft de goede akoestiek of zo, dus daar moet je eigenlijk niets aan veranderen. Daarbinnen kan je alles doen wat je wil. Je stapt zoals bij een Concertgebouw in een zaal waar weet ik allemaal wie heeft opgetreden, maar dat Concertgebouw dat functioneert gewoon als drager van, als plek. Waarom zou je dat veranderen? Het is goed dat je de riolering een keer per jaar vervangt een keer, maar dat is het.’
De werkwijze is voor Steven wel veranderd, vooral nadat Bommeljé als redacteur vertrok (2019). ‘Ik heb het altijd met Bastiaan gemaakt en we deden dat soms ook in de weekenden, ’s avonds, ’s nachts. Bastiaan had de neiging om, als de deadline maandagochtend was, op zondag om een uur of 10 ’s avonds te beginnen. Dan waren de laatste dingetjes pas om 3 of 4 uur klaar.’ Als ik zeg dat het klinkt als een bijzondere samenwerking, lacht hij. ‘Ja, als je dat gewoon als werk beschouwt, dan ga je wel een andere baan zoeken. Maar je wil dat toch, zeker het maken van de omslagen, dat is echt leuk, dat is mijn ding.’
In het begin van ons gesprek noemde Steven Hollands Maandblad een ‘leuke klus’ en pas op het einde ben ik dapper genoeg om te vragen wat ik al de hele tijd denk: ‘Heb je er niet meer sentiment bij?’ ‘Nou,’ geeft hij toe, ‘je doet het te lang om het gewoon maar als een klus te beschouwen, dat is absoluut wel zo.’ Hij zegt het iets zachter, een beetje alsof het een geheim is. En als ik stil blijf, en luister, krijg ik er nog één. ‘Het heeft wel altijd prioriteit. Het kan nooit zo zijn dat het Hollands Maandblad níét uitkomt.’
Aldien Poll & Vera Simon Thomas (bestuur)2
Aldien en Vera ontmoet ik op een hete dag in juni. Ik word ontvangen in het huis van Aldien, dat ik omschrijf als ‘mooi,’ zij in eerste instantie als ‘een gezellige rommel’, en pas later als ‘een soort clubhuis van Hollands Maandblad’. Er zijn aardbeien en gemberthee, terwijl Vera me meteen vragen stelt over mijn stage en studie.
Mijn eigen eerste vraag ligt voor de hand: ‘Wat doet het bestuur eigenlijk?’ Het antwoord is uitgebreid, maar ik krijg eerst de samenvatting: ‘We zijn verantwoordelijk voor de continuïteit van het blad, wat inhoudt dat het blad kan verschijnen, en dat er voldoende geld is. Maar dat staat los van de inhoud.’ Het bestuur vormt eigenlijk de ondersteuning van de schrijvers, redacteuren, drukkers en de abonneeservice. ‘We maken contracten, houden het contact, en zorgen dat iedereen zich prettig voelt.’ Het is niet alleen belangrijk dát het verschijnt, maar ook hoe. ‘Hollands Maandblad heeft een positie als een cultureel literair tijdschrift, en die visie bewaak je als bestuur. Dat is ook onderdeel van de continuïteit.’ Vera voegt daaraan toe: ‘We hebben het streven om altijd op papier te blijven verschijnen. Oók op papier. Júíst op papier.’
Dat papier, dat inmiddels het hart en ziel van Hollands Maandblad lijkt, brengt veel met zich mee, waaronder kosten, maar al snel wordt duidelijk dat die zullen moeten wijken voor de visie: om een bijdrage aan cultuur te leveren door middel van poëzie, proza, essays en tekeningen, én om een platform te bieden aan kunstenaars (maar dan wel op papier, zodat het tastbaar en ‘écht’ blijft voor zowel kunstenaars als lezers). ‘Wij hopen dat de lezer beide eigenschappen van Hollands Maandblad steunt. Je hoort wel eens dat een lezer zegt: “Ik kom er niet aan toe om alles te lezen,” en dan krijg je het idee dat ze zich schuldig voelen. Nou dat hoeft niet, want je bent niet alleen een consument. Je draagt met je abonnement altijd bij aan het initiatief.’
Hoewel de abonnees de belangrijkste inkomstenbron vormen, zijn donaties en subsidies ook onmisbaar. Subsidie komt onder andere van het Letterenfonds, het Cultuurfonds, het R.O. van Gennepfonds, het Müllerfonds en de Stichting Tabernaleporis, maar is ‘toch altijd onzeker’. Als ik vraag of ze zich ook zorgen maken om het huidige kabinet, dat naar verwachting niet gul zal zijn met kunst- en cultuursubsidies, zeggen ze: ‘Zeker. We volgen het met argusogen, en hopen dat abonnees het ook met argusogen volgen.’ Dat gezegd zijnde is Hollands Maandblad ‘geen links of rechts blad’. Vera vervolgt: ‘Misschien moet je het ook eerder maatschappelijk noemen dan politiek.’
Op tafel ligt al de hele tijd een stapel oude edities. We nemen wat tijd om te bladeren, en Aldien vind een nummer getiteld ‘Vrij en Ongesubsidieerd’. ‘Met veel bombarie hebben we destijds onze subsidie opgezegd,’ legt ze uit. ‘Echt waar?’ vraagt Vera gechoqueerd. ‘Ja, toen heeft het bestuur zijn hart wel vastgehouden, want het was heerlijk om tegenaan te trappen, maar je bent toch ook afhankelijk van subsidies.’ De drang naar onafhankelijkheid speelt vaker op in de geschiedenis van het blad. In het verleden is het via verschillende uitgeverijen gedistribueerd, hoewel toen al met de voorwaarde dat de uitgeverij geen zeggenschap had over de inhoud van het blad. Nu wordt het met veel trots zelfstandig uitgegeven. De stichting Hollands Maandblad is de enige uitgever, wat een eigen bestuur noodzakelijk maakt. Daarnaast staat de stichting geregistreerd als algemeen nut beogende instelling (ANBI), wat Hollands Maandblad een sterke, onafhankelijke positie geeft. Die onafhankelijkheid lijkt een soort kern te vormen van het blad; niet links of rechts, maar wel uitgesproken, en altijd eigenzinnig.
Aldien is naast voorzitter van het bestuur ook de dochter van K.L. Poll, de oprichter van Hollands Maandblad. Toen hij plotseling overleed in 1990, besloot de familie: ‘Het moet door,’ waarop Aldiens moeder tot het bestuur toetrad. Een aantal jaar later nam Aldien dat van haar over. Na die feitelijke opsomming breekt Vera toch even in: ‘Het is wel dankzij Aldien dat het blad nog bestaat, hoor. Het harde werk, maar ook het zorg dragen voor de continuïteit… Dat is doorslaggevend geweest voor het voortbestaan.’
Op een gegeven moment moet Vera weg. Als ze gedag zegt, lijkt ze het niet zo erg te vinden dat we nauwelijks over haar hebben gepraat. Terwijl ik zwaai, vraag ik me af of ze zich bewust is van haar stille kracht, haar opmerkzaamheid, nieuwsgierigheid en bemoedigende woorden. Aldien zegt, onbewust ter illustratie van mijn gedachte, dat ze bijeenkomsten en vergaderingen het leukst vindt. ‘Dat is heel warm, het is echt een groep mensen die het prettig vind om met elkaar te zijn, met elkaar te spreken en van elkaar te horen. Het is een trouwe, gemotiveerde groep.’
Daar zit ik dan, in het clubhuis van Hollands Maandblad. ‘Volgens mij heb je heel veel,’ zegt de voorzitter, en ik knik. ‘Neem nog een aardbei voor je gaat.’
NOTEN
1 Overige leden: Merijn de Boer, Mark Boog en David Garvelink.
2 Overige leden: Machiel Jansen Schoonhoven en Philip Huff.
Hollands Maandblad zou ook niet bestaan zonder het correctiewerk van Aron Groot, de financiële administratie door Ralf Grevelink en de distributie door S.P. Abonneeservice (Laura).