We all choose to live life
We confuse how with why
Everyday is lost as it goes by
These moments don’t compare
John Frusciante – ‘A doubt’
De bont gekleurde vissersboten steken af tegen de lucht. Het ronken van een motor doet Teun denken aan hun laatste verbouwing. Na het zien van het zoveelste make-over-programma had Carmen besloten de muren weg te laten halen. Zo kon ‘het licht beter haar werk doen’.
Teun vond het best.
Als ze weer boven komt, hapt Carmen naar adem en slaat haar blonde haren achterover – een Italiaanse commercial voor zonnebrand waarin glazige oogopslagen en herenslips de boventoon voeren. Wanneer het felblauwe water tot net onder haar navel staat, steekt ze haar hand in de lucht en lacht haar parels bloot.
Vroeger smolt Teun.
‘Het ideale honeymoonverblijf’, zo werd het aan hem verkocht. De rust, de hitte, de cocktails met parasolletjes werden opgevoerd als afzonderlijke argumenten. Teun dacht: alles beter dan ruzie.
Op het werk ging het al vaak genoeg mis, met Oudwater, soms zelfs met Dos Santos. Die eerste beriep zich in het geval van onenigheid steevast op ‘anciënniteit’. Meer dan een paar gedraaide nekken leverde het niet op wanneer hij dat luid verkondigde. Men was in het ziekenhuis wel wat gewend. Bovendien was geen chirurg zo lang in dienst als Oudwater en stond hij te boek als ‘een van de beste orthopedisch chirurgen van het land’. Maar Teun gniffelde wanneer andere chirurgen het weer eens over ‘De Gooise bouwvakker’ hadden.
Dos Santos, die een opleiding had gevolgd aan een prestigieuze school in de Verenigde Staten, meende dat hartchirurgie de meeste gravitas van alle specialiteiten verdiende. In hoeverre die hiërarchie was te herleiden tot de complexiteit van het orgaan of dat die achting louter te danken was aan dat de Top 2000 geen nummer bevatte over de galblaas: Teun wist het niet en dacht: onderaan de streep is het allemaal een kwestie van opleggen, weghalen en dichtnaaien.
Verder had hij geen kwaad woord over voor Dos Santos, die vanwege de liefde in Nederland was gestrand en nog geen jaar later, uit liefde, weer was ingeruild. Oudwater had gevraagd: ‘En, had ze het bonnetje nog?’ Dos Santos had erom gelachen. Dat was het meest eenvoudig. In de wandelgangen werd gefluisterd dat Dos Santos’ ex-vrouw steen en been had geklaagd. Hij is altijd moe.
Teun had de hartchirurg tijdens die periode vaak iets bemoedigends toegefluisterd, altijd buiten het bereik van Oudwater, die Dos Santos maar al te graag voorspande als secondant.
‘Jij bent gewoon een ontzettende slappeling,’ zei Oudwater eens tegen Teun nadat hij weigerde om af te reizen naar het centrum voor een ‘stevige sessie bier drinken’. Misschien speelde mee in die weigering dat Teun ooit een artikel had gelezen waarin de operatiekamer werd omschreven als een apenrots, met de chirurgen als bavianen in het penthouse. Nadat hij het populair wetenschappelijke blad had dichtgeslagen, beschouwde hij zichzelf als chimpansee, een banaan pellend (van onderen, zo doen ze dat blijkbaar), krabbend aan z’n grote, rode hol, kwaadaardig grijnzend naar dagjesmensen uit de provincie.
Veel liever de Schotse Hooglanden. Schapen in de mist die de weg oversteken, in de auto een zweem van de whisky van gisteravond. Metallica, Nirvana, Pearl Jam. Of anders Dublin. Gate Theatre, waar hij The Constant Wife van W. Somerset Maugham zag en twee jaar daarvoor An Ideal Husband van Oscar Wilde. A Whistle in the Dark van Tom Murphy maakte het meeste indruk. Het verhaal over Michael Carney, die in opstand probeerde te komen tegen z’n broers en vader, die een zuipende bende in Coventry vormden.
Murphy’s stuk deed hem denken aan de voetbalvelden, aan de vaders met opgeschoren hoofden en bontkragen. De schreeuwers – zowel op als naast het veld – waren niet eens de ergsten. Ook de verveelde ouders, die hun desinteresse met een sloot koffie en cynische aanmoedigingen probeerden te verhelpen, kon Teun nog redelijk verdragen. Nee, de grootste stumperds waren ‘de analisten’, met hun Studio Sport-enthousiasme, die elke week weer een gouden voetbalei legden en oreerden over welke looplijnen Teun moest aanhouden om ‘de boel open te trekken door de vleugels te verbreden’.
Zelfs uit het toch ietwat toeristische Canterbury Tales (het toneelstuk, dan) putte hij meer vreugde dan uit de afgelopen vakanties. Dat de gekostumeerde gidsen Chaucers complex vervlochten verhalen op koddige wijze trachtten over te brengen, viel in het niet bij het lege gevoel van een ziedend heet strand in een onbeduidend plaatsje, zoals hier met Carmen in Weet Ik Veel, ten oosten van Málaga, ten westen van Motril.
Iets knaagde. Niet de rode wijn van gisteravond of het slaapmasker van Carmen in de vorm van een poezensnuit, met die ogen die hem wezenloos aanstaarden van boven haar halfopen mond. Zijn voorstelling van het getrouwde bestaan had te veel geleund op romantiek, op saamhorigheid en een soort van versmelting tot een groter geheel. Natuurlijk, op het moment dat hij Carmen over het gangpad zag schrijden, was Teun overmand geweest. En de dag verliep als in een goed-slechte romcom: Carmen was prachtig, lachte, danste, was joviaal, olympisch charmant en nadat ze al wild wuivend weg waren gereden in de oldtimer, had ze zich ‘helemaal leeg en dolgelukkig’ gevoeld.
Dus waarom nu opeens dat gevoel?
Tot ongenoegen van vrienden en familie had Teun sinds z’n dertigste al acht keer z’n verjaardag in de doofpot gestopt en bezoek vakkundig buiten de deur gehouden. Alsof het iets zou helpen tegen z’n existentiële crisis, het angstige gevoel dat het leven stilstond, bevroren in rituelen en een wurgend stramien. Al dan niet vieren, het maakt geen mallemoer uit.
Zijn beste vrienden, Jim en Pepijn, werden het afgelopen jaar – alsof ze het buiten hem om hadden afgesproken – alle twee vader. Vervolgens verlieten ze met piepende banden de stad, onderweg naar meer groen en meer ruimte. Zolang ze maar in de pas liepen, werden ze allemaal de voordelen gegund van een al uitgekerfd bestaan. Teun bleef weliswaar achter, maar eigenlijk had hij helemaal niets te klagen. (Alsof dat de zevenvinkjesman daar ooit van heeft weerhouden.)
Het water staat tot haar knieën. Carmen wringt haar haar uit en zwaait nogmaals. Met het zwarte krinkelelastiek van haar pols maakt ze een staart en begint dan met afgemeten, kleine passen richting Teun te waden, haar heupen wiegend over een catwalk van water en zand. De blauw-wit gestreepte bikini had ze ‘voor Teun gekocht’, zo werd hem duidelijk gemaakt. Hij zou haar in een Amerikaanse warenhuisketen in New York hebben gewezen op een paspop die iets soortgelijks had gedragen.
Hoe dan ook, Teun voelde iets wat op geluk kon duiden. Niet alleen door het nauwelijks verpakte vrouwenlichaam dat hem naderde, maar vooral door het idee dat ze aan hem dacht.
Teun was nog wat gaan eten met Dos Santos. Soms ging Rogier mee, een prima aanhangsel van een andere afdeling, een niet-storende sociale stoplap, een liefdadigheidsproject met ledematen. Na symposia aten ze vaker samen zodat ze zonder luistervinken het gedrag ‘van hun collega’s’ konden analyseren. Oftewel: Oudwater. Dos Santos bleek keer op keer vergevingsgezind, een goed christen tot op het bot: ‘Weet je wat het is, Teun? Het is inderdaad een domme rukker, maar ja, je moet maar zo denken, die vent is gewoon ontevreden en doodongelukkig.’
Aan de bar van een restaurantje om de hoek van de congreshal had Carmen aan Teun gevraagd wat hij van het symposium vond. Ze wees naar z’n rechterborst: ‘Je badge.’
Teun moest lachen.
Carmen vertelde dat ze ook op het symposium had gewerkt, als hostess. ‘Ach zo,’ reageerde Teun, zichzelf vervloekend om die reactie.
Hoewel hij de eerste dagen van de vakantie aardig is doorgekomen dankzij de gekoelde rode wijn en de albums van John Frusciante, de gitarist van de Red Hot Chili Peppers die mid jaren negentig bijna een arm verloor aan het drugsspuiten, vervolgens na een bijna-doodervaring het album Californication schreef, en tijdens het concert Live at Slane Castle tachtigduizend man stil kreeg met z’n gitaar- en zangsolo’s, heeft hij ook al drie keer langer dan nodig op de wc-pot van het appartement gezeten. Roerloos voor zich uitstarend. Naar de lege verjaardagskalender aan de deur. (Even heeft hij overwogen om op 4 december ‘Francisco Franco’ in te vullen, maar de kalender van de muur halen, bewerken en terughangen, voelde als een te grote inspanning voor een middelmatige grap.)
Uit het niets is een vrouw naast hem verschenen. Ze heeft sproeten, geverfde wenkbrauwen en draagt een opgeknoopte blouse en een broekje dat haar billen nauwelijks binnenboord kan houden. In haar ene hand een dienblad, met de andere neemt ze een Instagrampose aan. Teun haalt de muziek uit z’n oren.
‘Can I get you another drink?’ vraagt ze.
Teun schudt zijn hoofd.
‘You’re enjoying yourself, sir? This is a very beautiful place, don’t you think?’
‘Dat is het zeker… Maar toch… ik kan het gevoel niet onderdrukken dat ik al heel lang niet meer mijn eigen keuzes maak. Ken jij dat? Alsof iemand me een kostuum heeft aangemeten dat aan alle kanten knelt en me vervolgens het toneel op heeft geduwd, terwijl een regisseur me al jarenlang aanwijzingen geeft die ik helemaal niet wil opvolgen.’
In plaats van een relaas over de mevrouw uit te storten, produceert Teun een beleefdheidsknik en nipt aan het flesje San Miguel dat inmiddels de temperatuur van zojuist opgediende tomatensoep heeft.
‘Miss?’ Teun richt zich alsnog op. ‘Miss!’
De vrouw draait zich om.
‘Do you perhaps have an Irish Wolfhound?’
‘Sorry, a what?’
‘An Irish Wolfhound… the cocktail.’
De vrouw kijkt hem vertwijfeld aan – het voorstadium van irritatie.
‘Never mind… Another beer, please.’
Whisky, gemberbier, grapefruitsap, zout en zwartebessenlikeur, dat waren de ingrediënten – tenminste, dat werd hem verteld in Dublin door een barman met door kaarsen verlichte oogballen, die sprak als zowel een theaterproducent als een wanhopige straatverkoper. Hij vertelde over een foto van een jockey en een Irish Wolfhound, zo groot als geen andere hond op aarde en bedoeld om wolven te verjagen. Het resultaat: een verticaal uitgedaagd mannetje met een glas Irish Water in de hand met daarnaast een gigantische Wolfhound én een nogal gezochte naam voor een cocktail. Maar, het smaakte als niet anders.
‘And I wind up next to you, and all that I need is a doubt,’ zingt Frusciante. Z’n vrienden hebben meermaals, zo diplomatiek als mogelijk is voor mannen, gevraagd wat Teun in Carmen ziet. ‘Vind je het niet storend dat haar hele leven op Instagram staat?’ Gemakkelijk kon Teun voor de hand liggende argumenten oplepelen: ze is mooi, heeft een vlotte babbel, lacht minimaal een paar uur per week meer dan jullie vriendinnen, in bed is ze… onnavolgbaar.
‘Wist je dat ik ongeveer tien jaar vioolles heb gehad?’ vroeg hij Carmen laatst. Zonder op te kijken van haar telefoon schudde ze van nee. Het weerhield Teun er niet van het instrument uit zijn jeugd uit de berging op te duikelen. Rommelend tussen de verhuisdozen vond hij de donkergroene bestofte kist. Zachtjes klopte hij op het hout, rook aan het hars, waarmee hij vervolgens de door ouderdom donkere en gladdere paardenharen van de strijkstok inwreef en klemde – eenmaal afgedaald naar de woonkamer – de viool tussen kin en schouder. De steun die hij als kind tijdens het spelen had gedragen, was vervangen door een opblaasbaar kussentje. Zijn laatste leraar had het als een ‘essentieel attribuut’ omschreven. De e-snaar deed pijn aan z’n vingertoppen en het stemmen ging matig, maar de Ierse riedeltjes begonnen steeds soepeler te klinken. Op een gegeven moment gloeiden z’n wangen. ‘Vind je het wat?’ vroeg hij.
‘Hartstikke leuk, schat. Ik ga slapen,’ antwoordde het immer opgelichte hoofd.
Dat Teun niet als carrièretijger ter wereld was gekomen, realiseerde hij zich op de middelbare school. Die tijd ervoer hij als een noodzakelijk kwaad, maar tijdens z’n studie kreeg hij, ondanks verwoede pogingen, ook al lastig contact met medestudenten. De eed van Hippocrates werd tijdens borrels weggehoond. Hij hoopte maar dat het door de drank kwam, die altijd rijkelijk vloeide, of door de drugs, die openlijk werden gedeeld.
Specialiseren was de verkeerde keuze geweest. Fijn, al die dankbetuigingen voor ‘levensreddende’ handelingen, maar na de zoveelste ingreep begon al het gepiel en gefrunnik steeds meer op lopendebandwerk te lijken. En leuk, het geld, maar het uitgeven gaf geen voldoening. Ook leuk, hoor, dat netwerk binnen de medische wereld, maar veel interessants vernam hij niet. Het leukste? De aandacht van vrouwen. Aan de andere kant: je hebt er maar één nodig om gelukkig te worden. Toch?
‘Mijn man!’ Carmen steekt haar armen naar Teun uit. Ze helt voorover, geeft hem een kus, neemt het kanariegele strandlaken met donkerblauw zeepaard van de hotelketen en droogt haar armen, bovenbenen, kuiten. Ze zet haar nieuwe zonnebril van Fendi op: het huwelijkscadeau van haar vader. ‘Voor tijdens jullie honeymoontrip,’ legde hij uit. Teun lachte flauw. (Een cadeau voor de helft van het bruidspaar leek wat ongebruikelijk. Of was het een hint?)
De bruiloft in Dierenpark Amersfoort was Carmens ingeving. Al weken had ze zich neerslachtig gevoeld door het ‘gebrek aan leuke ideeën’ van Teuns kant, toen ze opperde om tussen ‘de wilde dieren’ te trouwen. Voor de vorm had Teun trouwen in een Duits kasteel geopperd, of in een boerderij op Texel, of anders op het Franse platteland. Voor Carmen waren het allemaal eendjes uit Duck Hunt.
Achteraf kon Teun niet anders dan toegeven dat het een gezellige dag was geworden. Tenminste, dat werd het nadat Jim, Pepijn en Charles de speechpapiertjes weer hadden opgeborgen. Tijdens de toespraak van z’n vader vloeiden de tranen en het recente overlijden van z’n stiefmoeder ontstemde gelukkig niemand langer dan een paar ingecalculeerde tellen. Carmens vader kreeg vervolgens de lachers op z’n hand met grappen over minderheden. Hij bleef om de drie zinnen om een glas wodka vragen. Dat een dierentuinmedewerker twee zinnen voor het einde van z’n verhaal kwam aanzetten met een goed gevuld glas, zorgde voor hilariteit alom.
Zelfs een serie van ongevallen kon de pret niet drukken. De champagneglazenstapel kletterde tijdens het inschenken om; de bruiloftstaart in de vorm van een skihut (‘Het is een chalet,’ verbeterde Carmen Jim, die waarschijnlijk terecht een grap maakte over het potsierlijke bouwwerk) werd in gehavende staat gepresenteerd met het excuus/verklaring dat de keukendeur wat harder dan normaal was dichtgeklapt. De kleine Teun en Carmen stonden nog rechtop, dat was het belangrijkst.
Nog voor het toetje werden twee mensen afgevoerd, tijdens het feest ontstond een opstootje tussen twee dronken ooms en een neefje van Carmen kotste vanaf de loopbrug in het berenverblijf. En de volgende ochtend, ze waren op weg naar Schiphol, bedacht Teun dat het wel wat onvolwassen was geweest dat hij zich door Carmen naar een voederhok naast een container olifantenstront had laten meeslepen. Maar goed, voor Nederlanders is een bruiloft nu eenmaal een soort van minicarnaval.
Piep piep.
Een bericht van Rogier.
‘Gehoord van Dos Santos?’
‘Nou?’
‘Hij gaat terug naar Amerika, mist z’n gezin.’
‘Goh.’
‘En het mooiste. Oudwater gaat mee.’
‘Huh?’
‘Wonen al jaren samen.’
‘Je lult!’
‘Niet.
‘Jezus.’
‘Ja man. Anyways, geniet van de zon.’
Teun legt de telefoon weg, haalt diep adem en neemt dan een slok bier.
Carmen richt haar kin op. Ze wil iets zeggen, weet Teun. Hij neemt de muziek uit z’n oren.
‘Wat is er?’ vraagt hij.
‘Niks,’ antwoordt Carmen. ‘Waar luister je naar?’
‘Modest Moessorgski.’
‘Ken ik niet.’
Ze aait over haar heupen en plukt haar badpak tussen haar billen vandaan. Dan strijkt ze het badlaken op het strandbedje met vlugge bewegingen vlak. Soepel gaat ze zitten, rommelt wat in haar tas en haalt een flacon zonnebrandolie tevoorschijn. Algauw glimt haar lichaam als een keverpantser.
Teun staat op, loopt een paar passen van haar weg en staart naar de zee. Liever de Ardennen. Paar kratten trappist, blokken hout in de tuin, open haard aan, sneeuw, kou. Alleen zweten door inspanning.
Wanneer hij terugloopt naar Carmen, is ze zichzelf aan het fotograferen, liggend, de nieuwe zonnebril op het puntje van haar neus, hoofd gekanteld, de lippen getuit. Content kent geen vakantie. ‘De mensen moeten natuurlijk wel weten waar ik mee bezig ben,’ had ze hem ooit uitgelegd.
‘Carmen?’
‘Ja, lief. Wat is er?’
Teun zucht.
‘Wat is er?’ Haar mond hangt een beetje open.
Hij zou haar kunnen vertellen: het is niet de alcohol, het heeft te maken met bepaalde gevoelens, bepaalde twijfels, een soort van alomtegenwoordige rusteloosheid, in de nacht en hier op het strand net zo goed. Hij zou vervolgens kunnen uitleggen dat hij al een tijd niet meer zichzelf is, dat hij nog nauwelijks doet wat hij zou willen doen. Hij zou haar zo kunnen voorbereiden.
Maar waarom zou hij het mooier maken dan het is?
‘Carmen, ik wil scheiden.’
‘Wat zeg jij nou? Doe niet zo mal.’
Teun slaat z’n ogen neer en haalt diep adem.
Stilte.
‘Weet je het zeker?’ vraagt Carmen na een lange pauze.
Teun knikt. Zijn ‘ja’ komt maar moeilijk uit z’n dichtgeklemde keel. Dan opent hij zijn ogen.
Waarom lacht ze?