Gedenkdienst voor André P. Brink,
Universiteit van Kaapstad, 2 maart 2015
Karina, Gustav, familieleden van André Brink, vicekanselier Price, dames en heren, vrienden en collega’s. – Ik ben vereerd met de uitnodiging deel te nemen aan dit eerbetoon aan André Brink als persoon en vriend, alsook aan zijn werk als criticus, auteur en docent. Laat me allereerst zijn familie en uitgevers bedanken die dit mogelijk hebben gemaakt. En mevrouw de ambassadeur, het doet me plezier te zien dat u er bent. Als ik het van tevoren had geweten, zou ik hebben geprobeerd op zijn minst een deel in het Frans te doen. We hebben allebei een geheel eigen band met Frankrijk. Wees welkom.
Ik wil beginnen jullie een droom te vertellen die ik een paar nachten geleden heb gehad.
Ik droomde dat ik terug in dit land was om deel te nemen aan een eerbetoon aan een overleden vriend. De ontslapene heette A en we hadden al lang geen contact meer. Wat is ‘ontslapene’ toch een mooi woord. Hij of zij die uit de slaap zal worden gewekt, maar ook de overledene die de slaap nooit meer vatten zal. Ik was met mijn naaste familie, vrouw en kind, en eigenlijk waren we op de vlucht van onveiligheid naar onveiligheid. Een al jaren op de loer liggende geheim agent was ons op het spoor. Ik kende hem slechts als schaduwfiguur van wie ik gehoord had dat hij ‘de ouwe’ werd genoemd. Men zei dat hij op het punt stond zijn werk neer te leggen. Hij was weggeteerd in het harnas om het vaderland te beschermen. Trouwens, hij had juist gewacht op deze ene laatste kans om me gevangen te nemen en zich zo van zijn obsessie te ontdoen alvorens in de vouwen van de geschiedenis te verdwijnen.
De huldiging zou over twee weken plaatsvinden. Het was haast alsof de ouwe en ik hadden afgesproken om ieder ons traject daar tot voltooiing te brengen. We werden er niet jonger op. Het land was kaal en armoedig en verwaarloosd en we gingen van de ene schuilplaats naar de andere. Vrienden van lang geleden gaven ons onderdak en brood, maar het was duidelijk dat de ouwe ons op de hielen zat en een van mijn gastheren biechtte besmuikt op dat ze eigenlijk allemaal waren gedwongen informanten voor de veiligheidsdienst te worden. Ze konden niet anders dan mijn gaan en staan te rapporteren. Het was immers de tijd van de verzoening. Gelaten hadden ze aanvaard dat ze tot een vergelijk moesten komen met de veranderde verhoudingen.
In de twee weken dat we naar de ceremonie op weg waren, kreeg ik beetje bij beetje zicht op aspecten van A’s leven en overtuigingen waarvan ik me voorheen niet bewust was geweest. Ik wist niet zeker of het de beschaamde informanten waren die me de onthullingen en nadere details influisterden. Hoewel mijn gevoelens voor A absoluut niet veranderden door wat ik in die twee weken half tegen mijn zin over hem leerde, realiseerde ik me wel dat het veel ingewikkelder zou zijn hem naar behoren te herdenken dan ik gedacht had.
Toen ik wakker werd, voelde ik me verdoofd en angstig. De ouwe zou me niet arresteren. Zulke acties waren niet meer van deze tijd en ‘wij’ waren al lang niet meer dezelfde jager en prooi. Hij zou me hoogstwaarschijnlijk aanvankelijk niet herkennen. Misschien zou ook hij de plechtigheid alleen maar bijwonen om leedwezen te betonen en op die manier een hoofdstuk af te sluiten. Ik zou hem echter niet de hand schudden. Ik weet nog dat ik me er bij mijn terugkeer in het begin van de jaren negentig ook niet toe kon brengen mijn voormalige vijanden om de hals te vallen, al stonden de vrijheidsstrijders destijds met de hand in hun kruis met hen te zuipen. Het angstgevoel was natuurlijk te wijten aan het feit dat ik A geen recht kon doen.
Nu hoef ik geen toevlucht te nemen tot Freuds nooitgedachtland van het onderbewuste om te illustreren dat ik dit eerbetoon aan André Brink beschroomd en met grote onwetendheid benader. Hij, Freud, was trouwens gewoon een dwaze schrijver die zich een wetenschapper waande, zoals ik zo dwaas ben me te verbeelden een adequaat en veelomvattend beeld van André Brink te kunnen schetsen. Sowieso had dit een interactief gesprek moeten zijn geweest. Ik twijfel er niet aan dat veel mensen in deze zaal veel toepasselijkere en betekenisvollere herinneringen bewaren aan de woordkunstenaar ter ere van wie we hier zijn. En misschien vertel ik jullie wel niet wat jullie willen horen. Maar in mijn dwaasheid zal ik binnenstormen waar engelen zich niet wagen. Laat me het terrein dat we hebben gedeeld lukraak ronddwalen om enkele conclusies te trekken die André allicht zou hebben weerlegd.
Eerst wil ik echter even stilstaan bij het feit dat André niet dood is.
We ervaren dankzij herinneringen. We kennen dankzij relaties. We bestaan dankzij de verbeeldingskracht van anderen en dankzij het navertellen van hun projecties. In een boek genaamd La ridícula idea de no volver a verte (‘Het belachelijke idee je nooit meer terug te zien’) schreef Rosa Montero: ‘Para vivir, dice la escritora, tenemos que narrarnos’ – ‘Om te leven moeten we van onszelf verhalen’. Natuurlijk is André niet fysiek aanwezig om te becommentariëren, bij te stellen, te ijken en tegen te spreken hoe we hem individueel en gezamenlijk voor ons zien en aan hem terugdenken. Al ben ik daar niet zeker van. Ik bedoel van zijn onvermogen deel te nemen. Hij was al zo lang aan het schrijven en hij heeft zo uitgebreid en zo goed geïnformeerd geschreven over zo veel thema’s en situaties dat we in zijn werk ongetwijfeld een reactie kunnen vinden op alles wat we maar over hem zouden willen zeggen. Dus nee, André Brink is niet dood. De vertelling is misschien wat treuriger geworden, maar ze is niet afgebroken. Hij blijft in gesprek.
Bespiegelingen vinden niet plaats in het historisch luchtledig. De omgeving en de omstandigheden ontwikkelen zich en ook onze omgang met hem zal zich blijven ontwikkelen. Opeenvolgende generaties zullen aspecten van datgene waar hij over schreef uitkiezen, omvormen, bekrachtigen of van de hand wijzen. We zijn kannibalen, of overlevers zo u wilt, dus we pakken wat we nodig hebben en kunnen gebruiken voor wat ons ook maar drijft. Zo gaan we zelfs met de levenden om! We brengen mensen terug tot de hanteerbare simplificatie van wat we als hun belangrijkste kenmerken beschouwen, net zoals we dat doen met romanpersonages.
Wellicht is dit omdat we bang zijn dat we onszelf zouden verliezen in de omringende chaos als we onze ervaringen niet instinctief filterden. We vormen aanhoudend ons zelfbewustzijn en proberen op grond van oppervlakkige observaties patronen te ontwaren. We vertellen onszelf over onszelf – meestal tragische verhalen over hoe we verkeerd worden begrepen, maar dat terzijde. We perken ons in om ons te concentreren. Zonder de tunnel kunnen we ons het licht aan het eind ervan niet voorstellen. Als iemand schrijft met de hartstocht van André Brink, zal het werk een draad vormen die ons leidt tot in het hart van het bestaan in een doolhof. Dus andermaal, André Brink is niet dood.
Laten we de rijkdom, de veelzijdigheid en de complexiteit van hoe we hem lezen op zijn minst even in leven proberen te houden. De onstuimigheid. De tegenstrijdigheden. De naïviteit. Het idealisme. Alle bewegingen van een normaal mens.