Emilia houdt niet van mannen, maar voor haar broer maakt ze een uitzondering. Niet dat ze echt nare ervaringen heeft gehad met mannen. Ze had ooit een relatie met een jongen die erg achterdochtig bleek te zijn – jaloezie kon het nauwelijks worden genoemd, want hij wantrouwde iedereen, ook de buren. Toch bleef ze drie jaar bij hem. Van die drie jaar heeft ze hem twee jaar onderhouden, en als ze hem nu ziet, wat niet vaak gebeurt, voelt ze altijd de neiging hem iets toe te stoppen. Geld, maar soms denkt ze ook gewoon aan een warme maaltijd.
Daarna kwam een man die zo aantrekkelijk was dat ze de eerste keer dat ze hem zag onwel dreigde te worden. Na een hoopvol begin ontpopte de aantrekkelijke man zich als een klager en daarmee verdween ook zijn aantrekkingskracht.
Haar vader is een ietwat kinderlijke man om wie ze zich al heel jong zorgen begon te maken. Hij had de neiging bij zijn enige dochter uit te huilen. Lang zag ze dat voor liefde aan, onvoorwaardelijke liefde, ze hield zielsveel van hem, tot op een dag haar ogen werden geopend. Haar vader lag snikkend in haar armen op de bank en voor het eerst zag ze geen vader meer, ze zag een huilende oude man. Dat hij huilde, stootte haar niet af, maar dat hij zo oud was.
Emilia’s moeder, de vrouw van haar vader, heeft nooit bij haar uitgehuild. Ze is een kille dame die ergens halverwege haar leven – toen de kinderen klein waren – de pose van kilheid had aangenomen om zich te beschermen tegen de rampspoed die het leven nu eenmaal over mensen uitstort. Het masker van de kilheid bleek haar zo gegoten te zitten dat ze zich er niet meer van los kon maken. Soms probeert ze het wel, maar het masker zat muurvast; als ze het zou afrukken, zou ze haar huid meetrekken. Haar werk als decaan aan de universiteit heeft er niet onder te lijden, ze is op een kille manier begaan met de studenten.
De broer, Philip, 26, drie jaar jonger dan Emilia, woont nog altijd bij de ouders en wil komiek worden. Op de middelbare school werd hij omschreven als ‘gevoelig, dromerig, intelligent’. Hij maakte zijn school af – met moeite, dat wel – en knipte zijn lange haar af, maar daarna begonnen de dromen pas echt te overheersen. De universiteit betrad hij als in trance, en zo verliet hij haar ook weer. Aan zijn ouders vertelde hij: ‘De wetenschap maakt me verdrietig.’
Twee zomers werkte Philip als een bezetene in een strandtent, om te sparen voor een wereldreis. Aan de strandtent hield hij een milde depressie over, en verder ook een hekel aan het strand en aan mensen in het algemeen. Daarna ging hij inderdaad een jaar op wereldreis, alleen uiteraard, want van de liefde had hij zulke hoge verwachtingen, dat hij er liever niet aan wilde beginnen. De angst zijn liefde aan de verkeerde te verspillen was te groot, daarom werd de liefde aan niemand gegeven.