midwinterzang
het is winter ik reis met vrouw en kind
naar het noorden ach woorden genoeg
maar zal ik ooit mijn laatste angst begraven?
dan is daar de vaste stem van mijn moeder
die over de kille, zwarte akkers klinkt
‘lang leven,’ hoor ik, ‘kalm sterven’
en ik ben gerust
slaaplied in de morgen
ik hoor de wekker afgaan
buiten stormt en regent het
het is nog veel te vroeg
amper half leven
moeizaam trek ik één oog op een kier
jij bent al opgestaan
ik zie je gladde dijen
je volle borsten
je haakt slaperig je beha vast
en trekt je kousen aan
ik weet genoeg
vol van je lichaam
slaap ik weer in
vanavond pas word ik wakker
wanneer je terugkomt
om je vermoeid te ontkleden
en naakt aan mijn bed te staan
laat het regenen en stormen
alles komt goed
avond op poetry
het begint in de schouwburgzaal,
dichters hullen me in woorden
later als ik het plein op loop
achtervolgen hun verzen me
verleiden me met volkse bakvisogen
op mooie, hoge benen
dan weer sissen ze en schelden me uit
stijgen als kwade dampen op uit de straat
een gruwelijk spel, alsof er daar beneden
zielen worden geroosterd
dreigen me te vergiftigen
verdampen dadelijk weer
maar in het hotel hoor ik ze mompelen
vanuit de verwarmingsbuizen
dat ze willen worden vrijgelaten
zodat ik me beklemd voel
als ik in bed lig
ten slotte slaap ik in
door oude verzen gedragen
uit mijn afkomst opgeweld
en diep in de ochtend ontwaak ik
volmaakt onbezwaard
als een gloednieuw, glashelder gedicht