De dokter gaf me pillen waardoor ik droomloos sliep, maar hoewel ik elke ochtend mijn bed uit kwam, voelde het alsof ik nooit echt wakker was. Nu ik gestopt ben met de pillen draait de machinekamer in mijn hoofd weer op volle toeren. Hij kraakt, piept en knarst en braakt de meest weerzinwekkende gedachten uit. ‘Waar droom je zoal over?’ vroeg dokter Bloem. Waar moet ik beginnen, dacht ik. Ik droom over wolven met bloed aan hun tanden, over pratende poppen met draaiende ogen en ik hoor voortdurend oorverdovend geschreeuw. In mijn dromen kan ik een breinaald in mijn oor steken om in het midden van mijn hersenen een jeukend plekje te krabben terwijl ik even later met hetzelfde gemak mijn schedel aan splinters schiet tijdens een potje Russische roulette. Ik vertelde de dokter dat ik wel wil slapen, maar dat ik niet durf. Hazenslaapjes voelen als martelingen, nachten doorslapen als een doodsstrijd. Om de onrust in mijn hoofd te overstemmen, staat de tv dag en nacht aan, zelfs als ik bezoek heb. Niet dat ik vaak gasten krijg, want vriendschappen sluiten en onderhouden heb ik nooit gekund, net als over koetjes en kalfjes praten. Dat laatste moet ik nu wel, omdat ik als vrijwilliger op de kinderboerderij werk. Ik moet stallen uitmesten, knakworsten opwarmen en kinderen uitleggen dat beestenvoer op de vlakke hand moet worden aangeboden. Dieren weten niet wanneer voer ophoudt en vingers beginnen. Maar zodra je die kinderen waarschuwt, gaan ze huilen. Toch blijf ik erop letten, want als ik het niet doe, doet niemand het. Mijn tolerantiegrens ten opzichte van kinderen is vrij laag. Vorig jaar heb ik mijn middenhandsbeentje gebroken toen ik tegen een deurpost sloeg, omdat een peuter hysterisch bleef krijsen. Eigenlijk hoor ik niet thuis op een kinderboerderij. In groep 3 had ik een juf die niet in het onderwijs thuishoorde. Juf Leonie kneep aan de binnenkant van je arm in het zachte stukje vlak boven je elleboog. Misschien leed ze ook aan slapeloosheid. Van haar heb ik leren lezen en dat heb ik jarenlang gedaan. Drie, vier, vijf boeken tegelijk. Uitgelezen boeken gooide ik niet weg, ik kocht nieuwe kasten tot alle muren bezet waren. Ik noemde het mijn ‘papieren spouwmuur’. Nu red ik nog net de achterflap, maar daarna breekt mijn concentratie. Nadat ik mijn eindexamen had gehaald, kreeg ik van mijn vader het verzamelde werk van Cicero, Seneca en Tacitus in een zeventiende-eeuwse uitgave met leren banden. Ik heb het allemaal gelezen. Ik kon het werk in de historische context plaatsen en parallellen trekken tussen het heden en verleden. Maar die kennis heeft geen waarde als je geitenkeutels in een kruiwagen moet scheppen. Af en toe pak ik een band uit de kast om aan het papier te ruiken, maar daar blijft het bij… Soms heb ik bloedgeile dromen, over gewillige vrouwen die zich collectief aan me opdringen, vrouwen zonder gezicht maar met glanzende geslachten en deinende borsten. Als na verloop van tijd de lichamen vervagen, verschijnen van woede vertrokken koppen en word ik met gloeiende ijzers gebrandmerkt als vee. Wanneer ik