They killed Kenny
Mijn schoonmoeder zit in haar sta-opstoel voor het raam.
Buiten is de zon en dertig graden, maar zij is liever binnen,
want buiten is zo ver, en er zijn daar allemaal mensen.
Weet je wat ik zo zielig vind? vraagt ze.
Ik weet wel een paar dingen, die ik niet opnoem
en ze zegt: dat jongetje daar.
We kijken uit het raam en zien alle andere ramen
met daarachter plastic bloemen en sta-opstoelen
waar niemand in zit – het is mooi weer – ook geen jongetje.
Jawel, zegt ze, kijk dan, die met die rode trui.
Hij staat elke dag de hele dag voor het raam, een muts op,
het is zo zielig – dat je dat niet ziet!
Ik kijk mee met het puntje van haar wijsvinger, ik stuur
een straal door de gemeenschapstuin
naar de overkant, land bij een onduidelijke bloempot,
en inderdaad, ernaast herken ik de jas van Stan
van South Park, waar bijna altijd sneeuw ligt
en een muts geen overbodige luxe is.
Zijn keramieken beeltenis blikt naar binnen,
bevroren in eeuwig negen jaar.
Mijn schoonmoeder zegt: het is hier zo saai.