Skip to Content

Brief aan Paul Léautaud

L.H. Wiener

Geachte heer Léautaud,

Volgens nogal wat schrijvers en critici levert autobiografisch werk geen goede literatuur op, omdat het geen recht zou doen aan de verbeelding van de lezer. Wat een domme en hautaine misvatting, zoals u en ik weten! ‘Echt gebeurd is geen excuus,’ volgens Gerard Reve (vroeger een bekend Nederlands auteur) maar ‘niet echt gebeurd’ is evenmin een excuus. Literaire waarachtigheid onttrekt zich aan zowel feit als fictie.

Als er geen autobiografische literatuur bestond, zou ik nooit zo vaak aan u hebben moeten denken als nu en ik wil u wel bekennen dat een van de redenen waarom Antje Noordwest en ik eind november 2018 een paar dagen naar Parijs gingen, voortkwam uit de wens eens een blik te werpen in uw vroegere werkkamer aan de Rue de Condé, om u op die historische plaats, over tijd en ruimte heen, een welgemeend saluut te brengen.

Wij hadden onze intrek genomen in een appartement in het 9e arrondissement, niet ver van het metrostation Cadet. Bij aankomst aldaar vloog een ingelijste mededeling aan de muur mij onverhoeds en onaangenaam aan. Hij luidde: Home is where cat is – een tamelijk gebrekkige formulering, die er desondanks niet om loog. In het gehele gebouw van vier verdiepingen, zonder lift (gelukkig had ik mijn stok bij me), heb ik overigens geen kat gezien.

Na een eerder gemaakte afspraak werden wij door een behulpzame secretaresse rondgeleid in de burelen van de Mercure de France, nadat we onderweg in de Rue Descartes even voor het huis hadden gestaan waar niet alleen Ernest Hemingway heeft gewoond (1921-1925), zoals bleek uit een plaquette aan de gevel, maar waarin tevens Paul Verlaine stierf. Het huis ligt nog steeds in een artistiek aandoende buurt met een aaneenschakeling van cafeetjes en eethuisjes, een uitgesproken studentenwijk ook, op de grens van het Jardin du Luxembourg, waar u door de jaren heen naar eigen schatting meer dan driehonderd katten heeft gevonden en vandaar heeft meegenomen naar uw huis in Fontenay-aux-Roses, een voorstadje op negen kilometer afstand van het Parc, om ze te behoeden voor de gemeentelijke kattenvangers van Parijs en de afdeling vivisectie aldaar, onder het bewind van ‘die boosaardige professor Gley’. Waar u Guernette vandaan heeft gehaald, de wijfjesaap, in de Nederlandse vertaling ook wel aangeduid met het rare woord ‘apin’, heb ik in uw werk niet kunnen vinden, maar om haar gaat het hier nu niet, evenmin als om Berbette of de andere honden.

Wat triest van uw lievelingskat Chinois! Ik kan mij goed voorstellen wat u gevoeld moet hebben toen hij op 10 juni 1949 niet meer thuiskwam. Een of twee dagen wegblijven zou u niet direct verontrust hebben, schrijft u, maar na elf dagen begon u het ergste te vrezen.

U had dit katertje, dat bij u thuis werd geboren, Le Chinois genoemd, omdat het zulke leuke spleetoogjes had. (Vreemd dat Minette, zijn moeder, slechts één jong ter wereld bracht.) Chinois werd uw favoriet.