Er was regen voorspeld. De rij voor de sauna liep van de balie tot vlak buiten de deur. Zo nu en dan keek iemand in de rij bezorgd naar de grijze wolken die samenpakten. De eerste spetters waren al gevallen, veel was het niet, maar de doordringende kou maakte de vochtigheid onaangenaam. Gek is dat, dacht hij, dat de regen buiten zo naar is, zo pijnlijk dat je vanzelf je schouders optrekt en een verkrampt gezicht trekt, terwijl een zwembad, een douche, een sauna, al die dingen waarvoor wij hier in de rij staan…
Hij maakte die gedachte niet af. De oplossing lag voor de hand: het ging om temperatuur. Koud water doet pijn. Warm water is fijn. Klaar als een klontje. Het was slechts het stampen en rollen van zijn gedachten.
Hij was aan de beurt en betaalde per pin.
Bijna drie uur later waren zijn vingers rimpelig en zijn huid rood van de doorbloeding. Met vijf naakte vreemden deelde hij de ondoorzichtige stilte van de stoomcabine. Zijn hoofd hing voorover om het uit de hetere luchtlaag vlak onder het plafond te houden. Zijn lippen hingen slap richting de grond, en om de paar seconden viel er een druppeltje vanaf dat met een luide tik de tegels raakte. Hij zuchtte diep. Hete lucht stroomde naar binnen, hete lucht kwam weer naar buiten, alsof hij een roker of draak was. De stoom begon zijn longen te irriteren. Longen zijn niet bedoeld om water in te ademen, ook niet met kleine beetjes tegelijk. Inmiddels zou de regen wel zijn gestopt. Hoe langer hij wachtte, hoe onaangenamer de weg naar huis. Tijd om te gaan.
Hij verzamelde zijn eigendommen. Er waren meerdere kleedhokjes beschikbaar, dus hij liep een paar keer heen en weer voor hij een keuze maakte. In het hokje hing hij zijn kleren aan het haakje. Onder in de tas had hij een handdoek gestopt; hij grabbelde rond tot hij de ruwe stof herkende, en trok zijn hand terug alsof hij hem had gebrand. Met een woeste beweging trok hij zijn tas open en keek erin. De handdoek was drijfnat. Alsof hij in het water was gevallen. Met een kreet van verontwaardiging trok hij het slappe, zware ding uit de tas en probeerde hem droog te wringen, wat natuurlijk geen enkele zin had; een plens water vermengde zich op de vloer met het water dat nog altijd van zijn naakte lichaam droop en zette koers naar de afvoer, maar de handdoek bleef kletsnat.
Hoe kon dit? Koortsachtig dacht hij terug aan die morgen. Er had zowel natte als droge was over de waslijn gehangen, en hij had haast gehad. Had hij echt een natte handdoek van de lijn gehaald? Het moest wel. Drie uur lang in een kluisje met die natte handdoek; was het iemand anders overkomen, dan had hij vast gelachen. Nog mazzel dat zijn telefoon er niet in had gezeten.
Enkele minuten overwoog hij zijn opties. Het was er eigenlijk maar één. Kreunend en vloekend trok hij zijn shirt en broek over zijn kletsnatte huid. Water is geen glijmiddel, het maakt droge stof juist stroever. Zijn broekspijp rekte uit tot reusachtige proporties en piepte protesterend toen hij zijn voet erdoorheen perste. Op de vloer van het kleedhokje lag een soort gruis, waarschijnlijk uit de schoenen van de vorige bezoeker. Hij kon het niet zien, maar hij voelde het via zijn voetenzolen in zijn broekspijpen en sokken terechtkomen. Konden mensen hun voeten niet vegen? Woedend hanneste hij in de plastic telefooncel zijn schoenen aan, balancerend op één been en bijna uitglijdend. Het was verleidelijk om de verraderlijke handdoek achter te laten, maar hij propte hem toch maar terug in de tas.