Vertel mij niets over die Brexit, ik weet meer dan me lief is over de peilloze kloof tussen Engeland en het continent. Toen ik in 1956 veertien jaar was geworden, vonden mijn ouders het nodig dat ik wat levend Engels zou opdoen. Omdat ze geen connecties aan gene zijde van de Noordzee hadden, stuurden ze me in de zomer van dat jaar voor een maand naar Mrs Sue Baker in Weybridge. Nu ja, ze schakelden Universal Aunts in, een Britse organisatie waarvan de leden tegen betaling middelbare scholieren uit de rest van Europa in huis namen zodat de kinderen de taal wat onder de knie konden krijgen. Mevrouw Baker was aangesloten bij Universal Aunts en zo kwam ik bij haar terecht.
De hele expeditie begon met een misverstand. Ik vond het vreemd dat een dergelijke organisatie zich met de naam Wereldwijde Mieren tooide. Gelukkig hadden mijn ouders een woordenboek en raadpleging van dat loodzware werk leerde mij nog voor vertrek dat Universal Aunts begrepen moest worden als ‘Tantes waar ook ter wereld’.
Op 17 juli 1956 haalde tante Sue mij af van het station in Weybridge. In mijn herinnering maakte ze op mij vooral de indruk van een paraderende praalkalkoen; ze was in elk geval buitenproportioneel dik en geneigd tot luidruchtig snoeven. Ze reed in een groene Triumph cabriolet en op weg naar haar huis schepte ze daar volgens mij geweldig over op, maar op dat moment kon ik er slechts flarden van verstaan. Wel staat me nog helder voor de geest dat ze een paarskleurig angoratruitje aanhad dat te weinig aan de verbeelding overliet. (Bij veertienjarige jongens wekken vrouwen met een strijdvaardige D-cup meestal geen lust op, maar boezemen ze voornamelijk angst in.)
Nadat mijn nieuwe tante de Triumph met een spervuur van opvliegende kiezels naast haar huis had geparkeerd, zag ze blijkbaar aankomen dat het zou gaan onweren. In elk geval probeerde ze de kap over de auto dicht te trekken, waarbij ze nogal dwingend vroeg: ‘Would you give me a hand, dear?’ Een tweede misverstand diende zich aan. Ik wist niet beter dan dat wij tien minuten eerder op het station elkaar al een hand hadden gegeven bij de kennismaking. Van een mogelijk plaatselijk gebruik een tweede handdruk te geven (bij thuiskomst bijvoorbeeld?), was mij niets verteld, maar het leek me niet ondenkbaar dat die beleefde Engelsen dit wel degelijk deden. Daarom liep ik om de Triumph heen om Mrs Baker nogmaals de hand te drukken. Ze wimpelde me geïrriteerd af en wees naar de zilverkleurige metalen constructie waarmee de kap werd bediend. Ik moest haar een handje helpen, begreep ik nu. Mijn eerste Engelse idioom had ik hiermee geleerd.
Ik was destijds al wereldkampioen onhandigheid, maar wel gezegend met de ongerichte kracht van een veertienjarige, en het lukte me onmiddellijk het metaal van de dakconstructie zo te verbuigen dat de kap halverwege bleef steken. Dreigend onweer of niet, tante Sue produceerde een geluid dat niet anders dan een donderende vloek kan zijn geweest. Met een grimmige blik beende zij haar huis binnen. Ze was snel terug en hield een zilveren dienblaadje onder mijn neus waarop een velletje met een handgeschreven nota lag: ‘Reparations hood car: ten pounds.’