Deze maand was ondanks alle gekrakeel over de invoering van glutenvrije pepernoten onmiskenbaar een literaire maand. Zulks mag in onze ontleesde samenleving als winst worden gezien. Het waren de ministers van Onderwijs – daarvan heeft ons land er twee, wellicht om het onderwijs zelf aan het oog te onttrekken – die ervoor zorgden dat de gedachten afdwaalden naar de grote docenten uit onze letterkunde: Theo Thijssen en Bint, de leraar van het jaar 1934 uit de gelijknamige roman van F. Bordewijk.
Dat afdwalen der gedachten geschiedde toen de bewindspersonen Arie Slob en Ingrid van Engelshoven trots aankondigden dat dan toch echt een soort van rekentoets zal worden geïntroduceerd in het Nederlands onderwijs. Nu ja, stipuleerden de ministers, de rekentoets wordt per school afgenomen en iedereen is geslaagd die tenminste een vier (4) haalt. Dat is wat men noemt inclusief beleid: op die manier zou zelfs ik, die nog net de ene nul van de andere kan onderscheiden, nog slagen voor de toets.
De Tweede Kamer zweeg, want die was blijkbaar vergeten dat zij zelf bijna negen jaar geleden besloot tot landelijke verplichtstelling van de rekentoets, nadat bleek dat het rekenniveau in het voorgezet onderwijs steeds verder daalde. Toen de eerste testen tegenvielen (slechts 28 procent van de havo-leerlingen haalde een voldoende), werd schielijk in het huidige regeerakkoord vastgelegd dat de landelijke verplichting moest verdwijnen. Begrijpelijk in een land waar de voor de middelbare school bedoelde taaltoets nu vooral aan de universiteit wordt afgenomen. Niet zelden gebruikt men trouwens een taaltoets die aan de universiteit van Leuven is ontworpen, hoewel de makers klagen dat hij hier niet werkt omdat Nederlandse studenten verslaafd zijn aan vijfjes en zesjes.
Hier is echter van belang dat de gedachten even afdwaalden, en wel naar literaire pedagogie. Toen het cijfer ‘4’ viel, was het alsof men Bint hoorde roepen: ‘Ik eis van de leraar dat hij zich niet inleeft in het kind, dat hij niet daalt. Ik eis van het kind dat het zich inleeft in de leraar, dat het klimt. Ik eis dat het zich inleeft in tien leraren!’ Dit is een belangwekkend didactisch ideaal: onderwijs is geslaagd als de leerling op de schouders van zijn leermeester klimt om beter en verder te zien. Of zoals Theo Thijsen schreef: ‘Ik wil ze allemaal d’r lui kans geven en mijn stelling is; geef ze allemaal op voor ’n vreemde taal.’
Thans moet men vrezen dat Bordewijk en Thijssen enigszins hoog gegrepen zijn voor een onderwijssysteem waaromtrent de Europese Commissie onlangs waarschuwde dat de basiskennis van Nederlandse scholieren ‘sneller achteruit gaat dan in de rest van de EU’. Die rest gaat dus al achteruit, en wat dat betreft lijkt Europa misschien wel enigszins op het Romeinse Rijk omstreeks het jaar 300. Dat was de tijd dat het volk werd vermaakt met somptueuze spelen en festivals, maar veel politieke invloed verloor, terwijl de hogere klassen zich wentelden in luxueuze consumptie en verre vakanties. Uit die periode vol vanzelfsprekende welvaart is geen literatuur of wijsbegeerte van betekenis bekend. Waarschijnlijk wachten wij dan ook tevergeefs op iemand die de leerlingen vorsend aankijkt en met Bint zegt: ‘Jullie bent te groot voor iets kinderachtigs.’ – BB