De pelgrimstocht van de westerse beschaving, zo leerde ons deze maand ten overvloede, volgt niet bepaald een rechte weg omhoog naar de toppen van de Parnassus, en zelfs niet een kronkelpad naar de povere vluchtheuvels van het waarachtig mens-zijn. Wanneer men deze maand even de pas inhield en rondom keek, kan het niemand zijn ontgaan dat er iets is veranderd in het beeld van de alledaagse cultuur. En dan bedoel ik niet ‘de nieuwe seksuele moraal’ waarover de kranten maar niet uitgeschreven raakten, alsof het voor journalisten een verassing was dat de mens voor de mens een wolf is, en ik bedoel evenmin dat menigeen de godganse dag met oordopjes in rondloopt om maar zo min mogelijk te vernemen van de buitenwereld, en ik bedoel ook niet de pathetiek van de pogingen der allerrijksten om de allerminste belasting te betalen. Bij deze schamelheid des levens is er, zo valt te vrezen, weinig nieuws onder de zon.
En waarschijnlijk bedoel ik zelfs niet eens dat deze maand de ECI Literatuurprijs werd uitgereikt aan een roman waarvan de jury meende dat het ging om ‘een helder geschreven boek dat het anekdotische overstijgt, een boek dat raakt aan het onzegbare en ons leert dat we niet moeten zoeken naar de waarheid, maar naar de bron’. Het staat wel vast dat de prijswinnaar een felicitatie verdient voor het feit dat zijn boek heeft geleid tot een dergelijke peilloze literaire diepzinnigheid. Mijn hoofd is in elk geval te klein om de betekenis ervan te bevatten, maar even, heel even, moest ik tijdens mijn eerbiedig zwijgen tegenover zoveel letterkundige indringendheid denken aan de al te menselijke Claudius die in Hamlet (III, 3) mompelt: ‘My words fly up, my thoughts remain below: Words without thoughts never to heaven go.’
Misschien bedoelde de zondige koning met zijn drankprobleem zoiets als: men kan kletskoek verkopen wat men wil, maar voor woorden zonder betekenis zal men ooit de rekening moeten betalen. Zeker is dit niet, want de monarch komt net als alle anderen rondom hem nogal jammerlijk aan zijn eind zonder opheldering te kunnen geven. Anderzijds dient men misschien niet te veel te zoeken achter prietpraat die men straffeloos kan omdraaien zonder dat de lege gewichtigheid van de woorden verandert, zeker niet als men weet dat één lid van de ECI-jury een jaar geleden zonder aarzeling in de concurrerende jury van de Libris Literatuurprijs zitting had die over de toenmalige winnende roman tot de slotsom kwam dat er sprake was van een boek ‘waarin verlangen en gemis, liefde en dood een huiveringwekkend verbond zijn aangegaan’. Voor alle duidelijkheid: men had het niet over Hamlet, maar dat wekt geen verbazing, want in Nederland heeft men het slechts zelden over Hamlet.
Het heet dat de mens een gevaarlijk wezen is, omdat hij de vijand is van zijn eigen geluk. Dat geldt zeker in een land met een even vanzelfsprekende als verstikkende welvaart. Wie niet zoekt naar de bron, maar naar de waarheid, ziet dat wij oprechte arbeid hebben ingeruild voor inspiratiemanagement. Anders gezegd: wij hebben Hamlet ingeruild voor Games of Thrones, en de stilheid van intellectueel individualisme voor het kabaal van het collectief zegbare. Zo zitten we samen op elkaars lip in de permanente praatshow die moderne cultuur heet. – BB