Er zijn grofweg twee manieren om buitenlandse poëzie om te zetten in je eigen taal. De ene is de betekenis min of meer letterlijk weergeven, waarbij uiterlijke kenmerken zoals rijm en metrum worden genegeerd. De andere is de verzen ‘nadichten’ op zo’n manier dat er in je eigen taal genietbare poëzie ontstaat, die wat betreft rijm en metrum overeenkomst vertoont met de oorspronkelijke gedichten, maar wat betreft betekenis enigszins gehavend kan zijn. Deze tweesprong diende zich uiteraard ook aan toen ik in 1995 Baudelaires Les Fleurs du Mal omsmeedde tot De Bloemen van het kwaad.
Het is opvallend, en ik heb er eigenlijk geen verklaring voor, dat de eerste methode alom wordt gevolgd in de Romaanse talen, en de tweede in de Germaanse. Het kan niet komen doordat behoud van het rijm in Romaanse talen moeilijker is. Integendeel, misschien zijn de Franse, Italiaanse en Spaanse vertalers wel van het nadichten genezen juist omdat het rijm in hun talen zo royaal aanwezig is. In Frankrijk zijn in de achttiende eeuw nog gedichten van Petrarca vertaald door de Abbé de Sade, een oom van de markies, in rijmende alexandrijnen, maar het is moeilijk na hem nog een rijmende poëzievertaling in het Frans te vinden. In Italië is het net zo. In de Italiaanse vertalingen van Baudelaires Les Fleurs du Mal zit soms wel rijm, maar elk metrum ontbreekt en dat het hier en daar rijmt, komt omdat in het Italiaans nu eenmaal zowat alles rijmt. In feite gaat het om tot regels geschikte prozavertalingen, waaraan naar mijn smaak wat betreft poëzie niets te beleven is
In de Nederlandse traditie om poëzie te vertalen met behoud van rijm en metrum heb ik me altijd goed kunnen vinden. De inhoud moet daaronder lijden, en dat is de misère van het vak. Bij deze benadering is het de kunst een herdichting te produceren die voldoet als gedicht, maar ook de essentie van de inhoud overbrengt. Dat heeft iets van een paradox en volgens Nabokov is het een mathematische onmogelijkheid. Toch lukt het nu en dan, en dat vormt de grandeur van het vertalen van poëzie.
Laat ik u meenemen naar mijn werkplaats waar ik met Les Fleurs du Mal aan de slag ging. De problemen begonnen meteen al bij het openingsgedicht van Baudelaires bundel, de introductie ‘Au Lecteur’. Het eerste couplet luidt: La sottise, l’erreur, le péché, la lésine, / Occupent nos esprits et travaillent nos corps, / Et nous alimentons nos aimables remords, / Comme les mendiants nourissent leur vermine. Het zijn gewone woorden, afgezien van ‘lésine’, dat ook al in de negentiende eeuw een archaïsme was voor gierigheid (Baudelaire was een liefhebber van archaïsmen). Een letterlijke vertaling luidt: ‘De dwaasheid, de dwaling, de zonde, de hebzucht / Beheersen onze geest en beulen ons lichaam af, / En wij voeden onze beminnelijke wroeging, / Zoals bedelaars hun ongedierte voeden.’
Helemaal tevreden met deze weergave kunnen we niet zijn. Occupent betekent eerder bezighouden dan beheersen, maar bezighouden klinkt hier wat slap; het meervoud remords moet wel enkelvoud worden; travaillent is lastig; ‘afbeulen’ is niet gek, want travailler kan ook staan voor kwellen, pijnigen. Die betekenis wordt in de Petit Robert zelfs als eerste gegeven: ‘Faire souffrir, tourmenter, torturer.’