Windmolens in de Berliner Tiergarten

Over de botsing tussen stad en platteland bij Juli Zeh

Rien Fraanje

De literatuur heeft een ingewikkelde relatie met de politiek-maatschappelijke actualiteit. Ze wordt immers verondersteld los van tijd en plaats woorden te geven aan onze zoektocht naar een betekenisvol leven. Een al te directe link met de politieke verwikkelingen van deze tijd ondermijnt de zeggingskracht die het literaire verhaal behoort te hebben. Bovendien geldt voor fictieschrijvers hetzelfde dilemma als voor historici: kun je duiding geven aan wat nu gebeurt als je er nog middenin zit? Om betekenis te kunnen geven aan gebeurtenissen van gisteren of vandaag, is afstand nodig – vooral in tijd – om te kunnen begrijpen wat oorzaak en gevolg is. We stappen allemaal weleens in de valkuil dat we een catastrofe, incident of affaire uit onze tijd ‘historisch’ noemen, terwijl we twee jaar later alweer zijn vergeten dat die heeft plaatsgehad.

Tegelijk geldt dat als de wereld op scherp staat de literatuur daar niet zomaar omheen kan. Schrijvers hebben slimme manieren gevonden om de actualiteit ‘stiekem’ toch hun boeken in te rommelen. Een veel gebruikte methode daarvoor is de dystopische toekomst­roman; de schrijver situeert zijn verhaal in een nabije toekomst waarbij de impliciete boodschap is: als we niets doen, ziet onze wereld er over niet al te lange tijd zo uit. Adriaan van Dis deed daartoe een poging in zijn klimaatroman KliFi (2021), waarin hij verhaalt over de republiek Nederland die zich na een orkaan en overstroming uitlevert aan een president die ontkent dat er sprake is van een aan klimaatverandering gerelateerde natuurramp. Beter geslaagd is de eveneens dystopische en met de Booker Prize bekroonde roman Het lied van de profeet (2023) van de Ierse schrijver Paul Lynch over een dictatoriaal Ierland. De roman leest als een waarschuwing voor mensen die flirten met de gedachte dat een illiberale democratie misschien zo gek nog niet is.

Een andere literaire figuur om de actualiteit impliciet de ruimte te geven is de what if-roman. De schrijver grijpt terug op een historische gebeurtenis, maar laat in zijn of haar roman de geschiedenis net anders verlopen. Ik weet niet zeker of Philip Roth begin deze eeuw de expliciete wens had om een waarschuwing af te geven met The Plot Against America (2004), waarin hij niet Franklin Roosevelt maar de antisemitische vliegpionier Charles Lindbergh de presidentsverkiezingen van 1940 laat winnen, maar als je de roman nu herleest, verbaas je je over de gelijkenis van de campagne van Lindbergh (America First) met die van Trump en kun je dat niet anders dan als een waarschuwing lezen.

Daartegenover staat de historische roman die beoogt te waarschuwen voor gemaakte fouten in het verleden. Zo deed Ilja Leonard Pfeijffer geen enkele moeite de actuele betekenis van zijn recente boek Alkibiades (2023) te verhullen. Deze monumentale roman vertelt het waargebeurde verhaal van de Atheense politicus Alkibiades tijdens de grote oorlog tegen Sparta ruim tweeduizend jaar geleden. Het verval van de Atheense democratie die leidde tot de nederlaag van Athene zou grote overeenkomsten vertonen met de staat van onze democratie in deze tijd. Menige burgemeester of politicus refereerde afgelopen jaar in een toespraak of interview aan dit historische verhaal.

Schrijvers lijken huiverig om de actualiteit van vandaag in een roman te verwerken. Zie maar eens in hoe weinig romans de coronapandemie een plek heeft gekregen. Toen die uitbrak zochten we houvast in een roman als De stad der blinden van José Saramago, over een pandemie die mensen plots volledig blind maakt, om te kunnen begrijpen wat er gebeurde en welke gevaren bestaan als de intermenselijke verhoudingen door een pandemie onder druk komen te staan.

De Duitse schrijfster Juli Zeh (1974) lijkt die schroom niet te kennen. Haar debuutroman uit 2001 ging over de oorlog in voormalig Joegoslavië en met hetzelfde gemak schrijft ze een essay over hoe moeilijk het is om in een voormalige dictatuur een democratie te stichten. Sinds 2016 heeft Zeh haar engagement ongeremd losgelaten in haar laatste drie romans, die stuk voor stuk zijn gesitueerd in de hyperactualiteit van het moment van verschijnen, of nog preciezer: ze pakte een thema dat pas kort na verschijnen het maatschappelijke en politieke debat ging beheersen.

In 2016 publiceerde ze Unterleuten, in Nederland verschenen als Ons soort mensen, over een Duits dorpje ten oosten van Berlijn dat ten prooi valt aan ruzies en verdeeldheid als de deelstaat Brandenburg het plan opvat om nabij de dorpskern tien windturbines te plaatsen. Met die roman nam ze een voorschot op het verzet dat vooral pas in dit decennium zou ontstaan tegen de plaatsing van windmolens.

Vijf jaar later was daar Über Menschen (in Nederland uitgegeven als: Onder buren) waarin de millennial Dora in coronatijd haar relatie beëindigt en Berlijn achter zich laat om op het platteland van Oost-Duitsland in het fictieve dorp Bracken te gaan wonen. Haar buurman blijkt een neo-nazi te zijn met wie ze een ingewikkelde verhouding ontwikkelt die we in een gewone situatie wellicht vriendschap zouden noemen maar waar deze Dora dat stempel niet op wil plakken. Los van het feit dat Zeh een van de eerste literatoren was die de coronacrisis tot het decor van een roman maakte, exploreerde ze ook de in Duitsland openliggende zenuw van de scherpe scheidslijn tussen stad en platteland en meer nog tussen het voormalige Oost- en West-Duitsland.

In het najaar van 2023 schreef ze samen met Simon Urban de correspondentie-roman Zwischen Welten (Tussen werelden). Daarin komen twee mensen die tijdens hun studietijd in Münster huisgenoten én zeer goede vrienden waren elkaar na jaren weer tegen. Ze wisselen contactgegevens uit en beginnen een intensieve WhatsApp- en mailcorrespondentie. Hij woont in het hippe Hamburg, alwaar hij adjunct-hoofdredacteur is van een vooraanstaand tijdschrift. Zij heeft in Oost-Duitsland de boerderij van haar ouders overgenomen. Wij mogen meelezen wat zij elkaar over hun totaal verschillende levens hebben te vertellen. Let wel: voor Nederland was deze roman bij verschijnen verbluffend actueel, maar in Duitsland ontstonden pas een half jaar later de eerste boerenprotesten. Ook met deze roman voelde ze de onderstroom akelig precies aan en begon ze met schrijven over een maatschappelijke kwestie nog voordat die werkelijk was geworden.

Juli Zeh woont met haar man en twee kinderen al zo’n twintig jaar in het voormalige Oost-Duitsland. Haar verhuizing naar het Oost-Duitse platteland is een grote inspiratiebron voor haar werk gebleken. Niemand zal echter een Juli Zeh in de officiële annalen van een van de Oost-Duitse gemeenten ingeschreven zien staan. Juli Zeh is namelijk het pseudoniem van Julia Barbara Finck, in het dagelijks leven rechter in de deelstaat Brandenburg. Ze hecht zeer aan haar privacy. Vijf jaar geleden gaf ze ‘een interview’ aan de Volkskrant via e-mail, een ontmoeting stelde ze niet op prijs.

Niet alleen haar relatief teruggetrokken leven maakt haar enigszins ongrijpbaar, ook haar opstelling in het Duitse publieke debat draagt daaraan bij. Ze was corona- noch vaccinscepticus, maar uitte wel kritiek op het dwingende lockdown-beleid van de Duitse regering waarbij volgens haar essentiële vrijheidsrechten in het geding waren. Ze heeft een politieke voorkeur voor de sociaaldemocratie maar toont in diverse publicaties begrip voor de teleurstelling van boeren en Oost-Duitse kiezers in de traditionele Duitse partijen.

Die schijnbaar ambivalente opstelling maakt haar kwetsbaar voor kritiek van gene politieke zijde, terwijl ze niets anders doet dan begrip creëren voor de mensen op het (Oost-)Duitse platteland die hun vertrouwen hebben verloren in een overheid die geen blijk geeft oprecht geïnteresseerd te zijn in hoe het leven in de buitengebieden is. De uitslag van de recente verkiezingen mag – voor wat betreft de totaalscore van de radicaal-rechtse AfD – meevallen, de media vergaten evenwel vaak te vermelden dat de score van twintig procent een gemiddelde is. In het voormalige Oost-Duitsland is de steun onder het electoraat voor deze extremistische partij aanzienlijk groter. Zeh laat je begrijpen waar het maatschappelijke ongenoegen en de daaruit voorvloeiende steun voor AfD vandaan komt. Dat doet ze niet door het leven in Oost-Duitse dorpen te romantiseren of de soms extreme standpunten van hun inwoners goed te praten, maar door Oost-Duitsers in haar personages een stem te geven die het bestaande ongenoegen ongebreideld uiten. In het genoemde Volkskrant-interview zegt ze daarover: ‘Het is niet gezond als een academicus in de stad er geen idee meer van heeft hoe het leven van een handwerker in de provincie eruitziet en vice versa.’

Twee onderliggende onderwerpen domineren alle drie de romans. In de eerste plaats die botsing tussen stad en platteland. Als afgeleide van dit thema laat ze zien hoe het boerenleven inmiddels van elke romantiek is gespeend en vandaag de dag vooral een harde overlevingsstrijd is geworden. Het onbegrip tussen mensen die in de stad en op het platteland wonen, is inmiddels ook in Nederland politiek geëxploiteerd, maar in de Duitse context heeft dit een extra dimensie en dat is meteen ook het tweede onderwerp in Zehs recente werk: de verdeelde geschiedenis van Duitsland en de daaruit voortkomende ongelijkheid tussen West- en Oost-Duitsland. Daarbij heeft ze oog voor hoe voormalige Oost-Duitsers hun geschiedenis en de eenwording hebben beleefd en laat ze het onbegrip zien van West-Duitsers over hun ‘nieuwe’ landgenoten, die de doorgevoerde veranderingen – die vrijwel altijd een aanpassing aan de West-Duitse norm of gewoonte betekenden – vaak niet als een verbetering beoordelen.

In Unterleuten vormen deze twee onderwerpen nog slechts het decor waartegen Zeh klassieke literaire thema’s – zoals de voortdurende strijd tussen mensen, jaloezie, macht en hun verlangen naar erkenning – uitwerkt. De roman is opgezet in de traditie van een grote Amerikaanse roman van schrijvers als Jonathan Franzen, waarbij de personages geduldig en grondig worden uitgewerkt. Wat opvalt is dat in Unterleuten eigenlijk geen enkel personage sympathie opwekt, ze zijn zonder uitzondering opportunist, narcist of egocentrisch. De plaatsing van de tien windturbines is in Unterleuten slechts de lont die in het kruidvat van het aan onderhuidse spanningen lijdende dorp wordt gestoken, het had bij wijze van spreken ook de komst van een asielzoekerscentrum of de bouw van een seksclub kunnen zijn.

In die context kan Zeh bijna terloops haar engagement over de botsing tussen stad en platteland en de achterstelling van Oost-Duitsland invoegen. Bijvoorbeeld als motivatie waarom die windmolens niet bij Unterleuten geplaatst moeten worden: ‘Geen hond die zich voor Unterleuten interesseerde als het ging om het aanleggen van breedbandinternet, het ondersteunen van armlastige AOW’ers of het openen van een huisartsenpraktijk. Laat ze hun windmolens dan ook maar in de Berliner Tiergarten neerzetten.’

En om de eigenzinnigheid van de Oost-Duitsers te verklaren: ‘Mensen van buiten begrepen niet dat de ondergang van de wereld hier al had plaatsgevonden. Meer dan eens. Door de bommen van de Tweede Wereldoorlog, die ten gevolg van het slechte weer lukraak over de omgeving van Berlijn waren uitgestrooid. Door het Rode Leger tijdens zijn opmars naar de hoofdstad. Door de aankomst van verdrevenen uit Oost-Pruisen, die zich over schuren, stallen en half verwoeste huizen verspreidden. Door het bouwen van de Muur en het afbreken van de Muur. De overlevenden spraken een eigen taal en hadden een eigen moreel kompas.’

In Unterleuten zijn het nog berustende constateringen, verklaringen voor waarom de dingen zijn zoals ze zijn. Zeh lijkt niet meer dan begrip te willen kweken voor mensen die in hun houding of standpunten afwijken van de romanlezende mensen uit de grote stad. Alsof ze wil laten zien: zo kun je er ook naar kijken. In haar volgende roman, Über Menschen, maakt de berusting plaats voor ongerustheid. Zo laat Zeh haar oorspronkelijk wat naïeve hoofdpersoon Dora beseffen dat ‘de clash of civilizations echt bestaat. Niet tussen Morgen- en Avondland, maar tussen Berlijn en Bracken. Tussen metropool en platteland, centrum en voorsteden’.

Bovendien heeft Zeh haar eigen verwondering over zoveel ongelijkheid tussen West- en Oost-Duitsland op Dora overgebracht: ‘Het is bijna niet te geloven dat er in een stinkend rijk land regio’s zijn waar niks is. Geen dokters, geen apotheken, geen sportverenigingen, geen bussen, geen kroegen, geen peuterspeelzaal of basisschool. Geen groentewinkel, geen bakker, geen slager. Regio’s waar ouderen niet kunnen rondkomen van hun pensioentje en jonge vrouwen dag en nacht moeten werken om voor hun kinderen te zorgen. En vervolgens dumpen ze in zulke gebieden een hele partij windmolens, mag je niet meer in je diesel naar je werk rijden, verkopen ze de boerenakkers aan de hoogst biedende investeerder, dreigen ze mensen die zich geen aardgas kunnen veroorloven hun houtkachels af te nemen en overwegen ze zonder blikken of blozen om ook nog barbecues en kampvuurtjes te verbieden waar mensen zich in hun laatste beetje vrije tijd mee vermaken. En verder verwachten ze dat iedereen zonder mopperen meedraait. Wie daarentegen in verzet komt wordt belachelijk gemaakt, als domme boer, als wat-dan-ook-ontkenner of als regelrechte vijand van de democratie.’

Het engagement van Juli Zeh dringt zich in Über Menschen naar de voorgrond: ‘Vaststaat dat iedereen bang is en denkt dat zijn angst de juiste is. De een is bang voor vreemdelingen, de ander voor de klimaatcatastrofe. De een voor pandemieën, de ander voor een gezondheidsdictatuur. Dora is bang dat de democratie kapot gaat aan de strijd tussen de verschillende angsten.’

Deze roman is een oproep: laten we ons best doen om voorbij onze vooroordelen ons in elkaar te blijven verdiepen en in gesprek te blijven. Waarom hecht je aan een bepaalde gewoonte? Waar ben je bang voor of maak je je zorgen over? Zeh lijkt te willen zeggen: ieder mens, hoe verschillend ook, heeft behoefte aan verbondenheid met een ander.

Twee jaar later – in Zwischen Welten – is haar ongerustheid veranderd in frustratie en boosheid. Met de correspondentieroman vond Zeh een literaire vorm waarin ze die ongebreideld kan uiten. De adjunct-hoofdredacteur, Stefan, die een grootstedelijk en cultureel rijk leven leidt in Hamburg, fungeert als het contrapunt waartegen Zeh zich in de persoon van de Oost-Duitse boerin Theresa kan afzetten. Stefan staat voor de elite die maar niet lijkt te willen begrijpen welk drama zich op het Oost-Duitse platteland afspeelt.

Literair gezien wordt de wanhoopskreet die deze roman is misschien wat problematisch. Dat heeft voor een belangrijk deel te maken met de onevenwichtige uitwerking van de karakters van de twee personages. Stefan schuurt langs het karikaturale. Mogelijk komt dat doordat Zeh een betere schrijver is dan haar mede-auteur, Simon Urban, waarbij ik (wellicht ten onrechte) veronderstel dat zij Theresa en hij Stefan als personage heeft mogen uitwerken.

Deze omissie wordt gecompenseerd door de grote hoeveelheid aan actuele politiek-maatschappelijke thema’s. Het gaat niet alleen over het onbegrip tussen stad en platteland of tussen Oost- en West-Duitsland, Urban en Zeh laten ook pijnlijk zien hoe de parallelle werelden waarin twee voormalige studievrienden elkaar niet meer begrijpen er in de praktijk uitzien. Zo houdt Stefan zich heel intensief bezig met inclusief taalgebruik, wat in de Duitse taal met mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden een intensieve bezigheid ís; zelfs in de appjes en mails aan Theresa probeert hij politiek correct te zijn. Het roept bij Theresa alleen maar ergernis op: ‘Ik kan er niet tegen dat een belangrijke journalist als jij zo gebrand is op taalregulering, terwijl de woonruimte steeds schaarser wordt, de brandstofprijzen stijgen en de scholen vervallen. (…) Het is toch schaamteloos om taalkundige details te politiseren terwijl de politiek haar huiswerk niet heeft gedaan als het om basisvoorzieningen gaat?’

Zwischen Welten legt daarnaast ook de overlevingsstrijd van de agrarische sector op tafel. De wanhoop en woede spat van de pagina’s af. Proef het verschil tussen wat Zeh in Unterleuten en in Zwischen Welten over het boerenbedrijf schrijft. In de eerste een feitelijke beschrijving van wat tegenwoordig van een boer wordt gevraagd: ‘Het werk van een boer stond of viel met zijn mate van helderziendheid. Hij moest net zo goed het weer van de komende week kunnen voorspellen als de nieuwe ideeën van de Europese landbouwpolitiek. Als hij er met zijn prognoses een paar keer naast zat, ging de boel failliet, zo simpel was het.’

In Zwischen Welten laten Urban en Zeh eerst Stefan zijn onverholen afkeuring uitspreken dat zijn oude studievriendin een melkveehouderij in stand probeert te houden. Ook Theresa heeft gestudeerd, dus zij moet toch weten dat een dergelijk vervuilend agrarisch bedrijf niet houdbaar is? In haar reactie kun je haar woede in elke zin voelen: ‘Natuurlijk ben ik niet goed bij mijn hoofd. Ik run een agrarisch bedrijf in eenentwintigste-eeuws Duitsland. Dan zit er een schroefje los, anders kun je dit niet doen.’

In onze gepolariseerde samenlevingen weten we niet goed wat we aan moeten met mensen die niet in een hokje zijn te plaatsen. Juli Zeh verwart, niet alleen met haar romans, ook als persoon is zij de personificatie van wat literatuur moet doen: ons loswrikken van vooroordelen en stellingnames. In het e-mailinterview in de Volkskrant zei ze: ‘De mensen leven in filterbubbels, niet alleen op internet, maar ook in hun urbane omgeving. De mensen die elkaar in een stadsdeel tegenkomen, lijken vaak op elkaar wat betreft opleidingsniveau en politieke opvattingen, misschien zelfs wat betreft leeftijd en afkomst. De kans dat iemand als Dora, die op de Groenen stemt en een vwo-diploma heeft, in Berlijn-Kreuzberg een nazi uit Brandenburg leert kennen is nihil. Maar in een dorp zijn mensen gedwongen met mensen samen te leven die totaal anders zijn dan zijzelf.’

Om het ongenoegen en de daaruit voortvloeiende politieke winst van de AfD te kunnen begrijpen, moeten we Juli Zeh lezen. Ze hekelt de zelfgenoegzaamheid van de zogenaamde stedelijke elite, die zonder kennis over of interesse in het leven van landgenoten in rurale regio’s wel oordelen over hun vermeende inferieure levensstijl en opvattingen. Als Dora in Über Menschen op enig moment haar afkeuring uitspreekt over de opvattingen van haar buurman, repliceert die met de vaststelling: ‘Je denkt dat je beter bent dan anderen.’ Een waanzinnige woede overvalt Dora waarin ze uitschreeuwt: ‘En of ik beter ben. Honderd keer beter dan jij!’

En dan volgt zo’n rake observatie, die de drijfveer van het huidige schrijverschap van Zeh samenvat: ‘De woorden klinken goed, en het voelde heerlijk om ze uit te schreeuwen. Maar bij nader inzien is deze zin de moeder van alle problemen. Aan de dorpsrand van Bracken, maar ook wereldwijd. Een langwerkend gif, dat iedereen heeft geslikt en dat de mensheid van binnenuit verteert.’