‘Let op: Elke dag een beetje schoonmaken zodat de troep niet ophoopt.’
Het berichtje kwam binnen via de zelfhulpapp Charley Doe op mijn smartphone. Geen overbodige luxe.
Er waren verhalen genoeg over mannen alleen die langzaam verslonsden; huizen waar de troep zich ophoopte totdat je ontoerekeningsvatbaar werd verklaard en je terzijde werd geschoven zodat professionals naar binnen konden om op te ruimen. Dat zou mij niet gebeuren. Sinds het uit is met mijn vriendin heb ik de Charley Doe app geïnstalleerd, zij stimuleert me in mijn huishoudelijke taken. Alle klusjes krijgen groene vinkjes als ze gedaan zijn. De vormgeving en kleurstellingen van de app zijn heel aantrekkelijk en stimulerend. Een bepaalde variatie roze voert de boventoon, ik meen dat de kleur mauve heet. Als er duimpjes en smileys en zelfs hartjes naar me toe worden gestuurd, doe ik het volgens Charley Doe super goed en is ze trots op me. En ik ben blij omdat zij blij is. Toch lagen er kleren op de grond van mijn slaapkamer en ik moest nog afwassen en stofzuigen. Maar Charley hoefde ook weer niet alles te weten, vond ik, ze kreeg hoe dan ook vinkjes van me en ik kreeg hartjes terug. Zo maakten we elkaar gelukkig.
Nu had ik mijn broek op de enkels en staarde naar mijn kruis. Onwillekeurig trokken mijn gezichtsspieren zich samen in een grimas. Zo ziet overmoed er dus uit, dacht ik.
Vier dagen geleden was er een feest geweest in de flatbar van de Huismus. De bar was versierd met kerstverlichting en er stond een kerstboom met lichtgevende palmboompjes erin. Het thema was Carribean Night en iedereen werd in rap tempo dronken op felgekleurde cocktails die op de een of andere manier allemaal naar kokos smaakten. Een kleine vrouw met donkere krullen en een boezem die haar bloesje op spanning zette, kwam naast me staan aan de bar. Ze heette Cassandra.
Normaal gesproken zou ik nooit op haar vallen, ik wist ook helemaal niet wat ik aan moest met zulke ferme prammen. Ze vond het grappig dat ik daar als enige witte tussen de Caribische Nederlanders stond, zei ze. ‘Waar zijn je soortgenoten?’, schreeuwde ze boven de muziek uit.
‘Ik heb geen soortgenoten,’ schreeuwde ik op mijn beurt. Ze lachte, maar het was helemaal niet grappig bedoeld. Ik voelde geen verwantschap met andere mensen, ik had meer iets met honden. Dat zei ik ook tegen Cassandra, die vervolgens in een lachstuip raakte. Laten we zeggen dat de alcohol flink z’n werk deed die avond.
We kwamen te spreken over het onderwerp waar iedereen over spreekt als ze elkaar voor het eerst in een bar ontmoeten: muziek. Ik vertelde haar dat ik weinig van muziek afwist, dat ik alleen maar cd’s had van Paul Simon. Zij kende Paul Simon niet en ik zei dat ik haar wel een keer naar mijn cd’s zou laten luisteren. Ze vond het grappig dat ik cd’s had, zo ouderwets, zelf had ze een Spotify playlist.
‘Ik ben nog nooit met een zwarte vrouw naar bed geweest,’ gooide ik er na een tijdje vrij plompverloren uit. Je hoeft niet onder alle omstandigheden origineel te zijn, leek me, als het maar effectief is. Ze vertrok geen spier en zei dat dat geregeld kon worden. Vrouwen vonden me altijd erg knap als ze me voor het eerst zagen. Pas na een tijdje begonnen de zwakke kanten van mijn gezicht en lichaam in het oog te springen. Maar daar in het gekleurde licht van plastic palmboompjes en de benevelde sfeer die er in de flatbar hing, vielen mijn minpunten minder op.
Mijn vriendin heeft het weleens zo verwoord: ‘Jij bent te mooi voor het soort man dat je bent.’ Ze vindt me een sukkel in het lichaam van een halfgod.
Cassandra wilde wel seks met me, zei ze, en maakte een beweging tussen duim en wijsvinger. ‘Cassandra betekent zij die mannen verwart,’ fluisterde ze in mijn oor ‘dus neem de tijd om de situatie tot je door te laten dringen.’ Aardig van haar, dat ze dat zei. Ik vond het goed. Nooit eerder gedaan, maar ik had er geen morele bezwaren tegen om te betalen voor een dienst, maar dan moet die dienst wel uitgevoerd en afgerond worden onder bepaalde voorwaarden.
Nu zitten er dus vreemde plekken op mijn eikel. Een soort schrammetjes, leken het. Er kwam ook een eigenaardige vloeistof uit. Ik had er zalf voor gekregen. Voor de zekerheid drukte ik een flinke hoeveelheid vla-gele zalf uit de tube die ik als een patissier met dikke lagen aanbracht. Na dit werkje stopte ik het zieke worstenbroodje weg in mijn boxershort en probeerde er niet meer aan te denken.
*
Kloppe of met briefebus kleppere, belstuk stond op een briefje. Niemand reageerde op mijn geklop, dus klepperde ik naar hartenlust. Jarenlang heb ik op gesloten deuren gebonsd, nooit werd er opengedaan. De gesloten deur was mijn wereld, mijn tempel, een zekerheid waarin ik kon berusten. Maar nu had ik werk en gingen de deuren plotseling voor me open. Na twee maanden is het nog steeds een onwerkelijke gewaarwording. Soms duurde het wat langer, veel van mijn cliënten waren op leeftijd.
Na een hele tijd hoorde ik geschuifel in de gang.
‘Mevrouw Mensah? Ik heb uw medicijnen.’
‘Bent u het, dokter?’ hoorde ik haar raspende stem achter de deurpost.
‘Ik ben het. Uw artritus medicijnen zijn gearriveerd.’
Ze deed open. Een klein witharig Ghanees vrouwtje verscheen en keek me met onderzoekende kraaloogjes aan. ‘Kom even binnen, dokter, het is zo guur bij de deur.’
Binnenkomen deed ik liever niet, je wist dan nooit hoe lang het ging duren.
Mevrouw Mensah had haar portemonnee binnen liggen, dus ik volgde haar toch maar naar de woonkamer. Daar kreeg ik een klap in mijn gezicht van de hitte. ‘Het lijkt wel Ghana hier.’
‘Wat zegt u, dokter?’
‘Dat het heet is.’
‘O ja? Ik vind het juist aangenaam. Even kijken. Dertig euro is het niet?’
Ik was binnen een mum van tijd kletsnat onder mijn roze skipak, dat ik speciaal had aangeschaft om warm op de scooter te zitten. Het was een foeilelijk ding en vermoedelijk daarom in de aanbieding; niemand wilde hem hebben vanwege de fluorescerende roze kleur.
Mevrouw Mensah gaf me het geld maar liet me nog niet gaan. Ze vroeg of ik de bijsluiter wilde voorlezen. Ik vertaalde die altijd voor mijn klanten vanuit het Chinees. Het was niet echt nodig want de meesten slikten hun medicijnen al jaren en wisten wel wat ze moesten doen. Kennelijk was mevrouw Mensah daar nu onzeker over geworden.
Ik pakte het A4’tje erbij, maar zag dat het weer een typische Google Translate was geworden uit het Mandarijn.
‘Mevrouw Mensah, het belangrijkste is dat u de medicijnen twee keer daags tijdens het eten inneemt,’ zei ik en legde het A4’tje ter zijde.
‘En wat staat er verder?’
Ik zuchtte en pakte het weer op: ‘Tabletten hebben vertraagde afgifte in lichaam. Bij maagschaduw zal het helend verleden tekenend zijn. In dat geval zult u een paraplu consult moeten aanvragen bij apotheek of huisarts.’
Een paraplu consult. Ik zag mevrouw Mensah al aankomen met die vraag bij een echte arts en voelde een lichte paniek opkomen. Het was goed dat ik haar dokter was, ik zou mevrouw Mensah wel uitleggen dat maagschaduw niet iets was om je zorgen over te maken. Als je niet wist wat het was, dan kon je het ook niet hebben.
‘U bent mijn huisarts toch?’ vroeg ze voor de zekerheid.
‘Klopt helemaal, mevrouw Mensah. Tot de volgende keer hè, ik moet er weer vandoor.’
‘Kunt u een telefoonnummer opschrijven voor het geval dat?’
Ik zweette me kapot en wilde er vanaf zijn. Op een briefje noteerde ik mijn nummer.
Eenmaal weer op de galerij moest ik onmiddellijk een hand in mijn broek steken om de afschuwelijke jeuk tegen te gaan. Toen ik mijn hand terughaalde, was die geel van de zalf. Ik smeerde het af aan mijn roze skipak. Mijn kruis deed nu best wel pijn, maar dat was beter te verdragen dan het jeuken. Met een bonkend hart stapte ik in de lift. Het was de meest efficiënte manier om beneden te komen, maar ik werd de laatste tijd bezocht door een onprettig voorgevoel als ik in een lift stapte. Ik moest denken aan een regel van Paul Simon: ‘Because a vision softly, creeping, left its seeds while I was, sleeping.’ Ik had de laatste tijd veel geluisterd naar ‘The Sound of Silence’. Soms doken er spontaan regels van dat lied in mijn hoofd op. Het nummer moest wel gaan over het einde van de wereld, er doemde als vanzelf beelden van smeulende puinhopen in mij op.
*
‘Ping-ping,’ deed mijn telefoon en ik las getrouw het bericht dat dienstdeed als levenspartner. Charley waarschuwde me de kerstinkopen niet in één keer te doen. ‘Neem de tijd. Zo houd je overzicht en kun je maximaal genieten van de kerstsfeer.’
Het werd tijd om met slowshopping van start te gaan. Voor de borrel moest ik provolone hebben en dat hadden ze niet in winkelcentrum De Vogelaar. De kaasboer was hier reeds lang vertrokken en er was een winkel voor hair-extensions voor in de plaats gekomen. Kaas marcheerde hier niet, de Carribisch-Surinaamse en Ghanese gemeenschap had liever hair-extensions. Ik moest naar Gusto in Zuid om mijn eerste boodschappen te doen.
Terwijl ik de scooter uit de garagebox duwde, zag ik dat er een politiewagen langs de stoep stond geparkeerd. Er patrouilleert hier regelmatig politie.‘Allemaal voorbinddildo’s,’ zegt mijn buurman Tjong dan altijd. Gisteren nog moest hij zijn id laten zien, zomaar zonder aanleiding werd hij aangehouden op straat. ‘Ze fucken je gewoon zonder dat er een aanleiding toe is.’
Het is heel bevreemdend om een Chinees zo grof te horen praten. Het ene moment een zen-boedhist, het volgende een vuilspuiende dokwerker.
Tjong komt ook naar het kerstdiner en neemt naar eigen zeggen een speciale verrassing voor me mee.
Ik knikte voorzichtig naar de politie. Je kon die maar beter te vriend houden. Niet dat ik gekweld werd door een slecht geweten had, maar toch.
*
Het was druk in Gusto! Gelukkig had uitbater Bruno de provolone voor me achtergehouden. Bruno was een uitwisselingsstudent die na zijn Erasmus-periode was blijven hangen in Nederland en deze winkel met zijn Nederlandse vrouw was begonnen. Ze hadden inmiddels een heel lief dochtertje, Hilaria geheten. Toen ik Hilaria voor het eerst zag, voelde ik prompt vaderlijke gevoelens opkomen. Ik wist toen ineens ook zeker dat ik een kind wilde.
‘Zeg Bruno, welke wijn zal ik bij de provolone serveren?’ vroeg ik zo terloops mogelijk, mijn rol als man van de wereld oefenend.
‘O, daar kan je het beste een licht fruitige rode wijn tegenover zetten. Een Montepulciano bijvoorbeeld.’
Voor de zekerheid sloeg ik zes flessen in. Ook omdat ik goed wilde overkomen bij Bruno. Voor het eerst in mijn leven had ik geld en dat moest uitgegeven worden.
Bij terugkomst zag ik dat dikke Stella net met een hele groep kinderen naar buiten was gekomen. Ze had de pensioengerechtigde leeftijd allang bereikt, maar kluste bij met haar illegale crèche. Lovenswaardig dat ze de moeite nam de kindjes op zijn minst te luchten, er waren genoeg crèches waar kinderen de hele dag binnen zaten.
Stella had een garagebox met speelgoed opengetrokken en hing nu onderuitgezakt op een wit plastic tuinstoel. Ze rookte zelfgemaakte L&M sigaretten. Om haar heen leek ondertussen een guerrillaoorlog uitgebroken. Sommige kinderen sloegen elkaar met een stok, maar Stella leek niet onder de indruk.
‘Goedemorgen Stella, alles goed?’
‘Ze maken me stapelgek.’ Stella spuugde op de grond.
Ik lachte. ‘Je bent een goede oppasmoeder.’
Normaal praatte ik altijd wat langer met Stella, maar de jeuk in mijn broek jaagde me bij haar vandaan. Ik voelde grote behoefte me van het skipak te ontdoen. Er kwam een berichtje binnen: ‘Let op: Voegen en richels krijg je goed schoon met een in azijn gedoopte tandenborstel.’ Ik stuurde een duimpje naar haar en dacht eraan dat ik nu eerst een andere richel onder handen moest nemen.
In de badkamer trok in mijn kleren uit en ging onder de douche staan. De warmte verkwikte me en even vergat ik de jeuk. Ik had wat biologische azijn uit de keuken gehaald en maakte terwijl ik douchte de badkamerrandjes schoon. Het werkte echt goed.
Na het douchen vulde ik de wasmachine met vuile was. Daarna liep ik nog een keer de woonkamer in om te controleren of er nog iets was wat mijn aandacht vereiste. Er hingen nog enkele handdoeken aan mijn droogrek, maar dat was alles. Ik nam plaats op de bank en voelde me rustig worden. Door een opgeruimde woonkamer werd je van binnen ook opgeruimd, dat had Charley al voorspeld. Ik keek naar de aquarel die aan de muur hing: de Waddenzee kort na zonsopkomst. Dit was het enige object dat ik uit Groningen had meegenomen. Je zag hoe de lucht versmolt met het wad. Alles stond met elkaar in verbinding, dat voelde je heel sterk bij dit schilderij.
Ik stond op en dronk een glas water in de keuken. Terug in de woonkamer drukte ik de stereo aan. Hello darkness, my old friend, klonk de ingetogen stem van Paul Simon. Het klonk erg diepzinnig en ik dacht wel dat ik het begreep. Ik zette de stereo weer uit en ging met de lift naar beneden. De lift was voor mij een doodskist aan een draad, maar ik vertikte het om te lopen. Ik stelde me altijd voor dat bij het opengaan van de liftdeuren er alleen nog maar smeulende puinhopen over waren. Vreemde wezens – mensen of zombies? – zochten met gloeiende ogen naar ingeblikt voedsel. Als kind hadden de verhalen over de atoombom diepe indruk op mij gemaakt; het verhaal dat er genoeg atoombommen zijn om de wereld meerdere keren te vernietigen heeft een aanzienlijk compartiment in mijn persoonlijkheid uitgehakt. Daar nestelt het nu voor eeuwig, als een prefab oorlogstrauma.
De mens was volgens sommige experts niets meer dan een intelligente chimpansee met een atoombom. Impulsen lieten zich maar moeilijk onderdrukken. Een vreselijke gedachte.
De deuren schoven opzij en ik liep opgelucht het blinkende universum van De Vogelaar binnen. Geen smeulende puinhopen noch de duisternis van een atoomwinter. Een man op een dweilwagen kwam voorbij en ik werd overspoeld door zalvende kerstliedjes. De Chimpansee was er kennelijk nog niet aan toegekomen de wereld te vernietigen, hij moest eerst nog dweilen.
*
Benzo Kobalt was een Ghanese pastoor die ik een jaar geleden had ontmoet toen ik als dolende ziel zijn Charismatische kerk was binnengewandeld. Mijn vriendin had het uitgemaakt en in de gospelmuziek vond ik troost. Ondanks dat het wekelijkse kerkbezoek niet aan mij was besteed, heb ik altijd contact gehouden met Benzo Kobalt, omdat hij iets in mij zag. Hij vond me speciaal en verzekerde dat ik alles in het leven kon bereiken wat ik maar wilde. Hij heeft tot nu toe geen ongelijk gekregen.
Benzo Kabalt heeft me aan mijn woning in de vinkenflat geholpen. Het driekamerappartement behoorde eigenlijk aan de kerk toe. ‘Je mag er wel even blijven totdat je weer vaste grond onder de voeten hebt,’ zei hij.
Benzo was naast pastoor ook zakenman, hij handelde in goedkope Chinese medicijnen voor de Ghanese gemeenschap. Die medicijnen stonden opgestapeld in het appartement. Hij was een kleine zelfstandige, maar de zaken gingen zo goed dat hij wel iemand in dienst kon nemen, zei hij. Mijn baantje als medicijnkoerier heb ik aan hem te danken.
Op zondag kwamen de mensen na de mis bij de pastoor en ze vertelden hem dan hun klacht. ‘Can you help me, pastor?’
‘By the grace of God. He will help you.’ Terwijl hij omhoog wees, naar de Heer, beloofde hij Gods eigen koerier langs te sturen. Dat was ik dus. Een engel op een scooter. De blijde boodschap bestond uit slecht vertaalde bijsluiters.
De grote gestalte van Benzo Kobalt zat op een klein stoeltje tussen de witte hangouderen. Hoewel er meer cafés zijn in De Vogelaar houden de ouderen vooral van Funky Safari omdat de Ghanese uitbater, Fred, ze niet wegstuurt. ‘In Nederland zijn ouderen een soort vluchtelingen,’ zei hij eens,’ ze vluchten voor de eenzaamheid en ik vang ze op.’
Toen Benzo me zag, duwde hij het stoeltje naar achteren wat een snerpend geluid op de gladde tegels tot gevolg had. Hij droeg een lange wollen jas en hij ging me omstandig staan omhelzen. De grijze duifjes keken belangstellend toe. Benzo was een indrukwekkende verschijning. Lang en fors en met een doordringende blik in de biergele ogen.
‘Mijn broer, hoe gaat het met je?’
‘Oh by Gods grace,’ zei ik geroutineerd.
‘Ga zitten, ga zitten. God heeft het inderdaad goed met ons voor. We hebben een grote groep nieuwe klanten die bediend moeten worden.’
Ik kreeg een lijst met adressen in een vrij dure wijk van de stad, waar allemaal hetzelfde type medicijn naartoe moest. Vreemd, maar ik vroeg er niet naar.
‘Hoe gaat het verder?’ Hij keek me vriendelijk maar indringend aan.
‘Goed. Gisteren bij mevrouw Mensah geweest. Ze wilde ineens mijn nummer.’
‘Dat komt door mij,’ zei Benzo. ‘Ze kwam zondag bij me en vroeg wie nou precies haar dokter was. Ik ben de pastoor, zei ik, de dokter komt morgen bij je langs. Ze voelt zich wat onzeker, je moet haar misschien een keer geruststellen.’
‘Ik zie mezelf eigenlijk vooral als de koerier.’ Als bijnaam vond ik het wel leuk om dokter genoemd te worden, of de medicijnengel, maar mensen moesten niet echt iets van me gaan verwachten, ik kon moeilijk inschatten wat er werkelijk aan scheelde.
‘Ja, je bent ook de koerier,’ suste Benzo, ‘dat is zo, alleen moet je af en toe een rol spelen om de mensen op medisch vlak gerust te stellen. Ik kan dat niet doen. Ik ben pastoor van een Charismatische kerk. Ik ga alleen over zaken van God.’
‘Je bedoelt dat ik meer bewegingsvrijheid heb, omdat ik achter de schermen opereer?’
‘Zo zou je het kunnen zeggen.’
‘Maar het is toch jouw handel, jij haalt die medicijnen uit China. Hoe kan je dan net doen alsof je er niks mee te maken hebt?’
Benzo legde me uit dat een tussenpersoon beter werkt. ‘Zo houden we het voor de buitenwacht gescheiden. Ik ben de pastoor en jij bent het gezicht van de medicijnhandel, jij bent onze flying doctor in een roze skipak.’ Benzo lachte breed. Hij was een zeer innemende persoonlijkheid en ik liet me gemakkelijk door hem overtuigen.
‘Mevrouw Mensah wilde ineens advies over hoe de medicijnen gebruikt moeten worden en ik krijg die bijsluiters niet goed vertaald. Dat is gevaarlijk.’
Benzo wuifde dit bezwaar weg met zijn gebruikelijke argument. ‘Welnee, ze slikt die medicijnen al jaren, ze weet wat ze moet doen. Misschien is ze de laatste tijd alleen wat in de war. Er kan niks misgaan, neem dat van me aan. Alleen geruststellen, dat is alles.’
Benzo bestelde koffie voor me en een taartje. Hij weet dat ik veel van taartjes houd. De mango cheesecake smaakte me echter niet, met lange tanden at ik wat van de gele substantie die me al te veel aan de zalf in mijn broek deed denken. Benzo moet iets in de gaten hebben gehad, want hij vroeg er direct naar: ‘Heeft de zalf al resultaat?’
‘Nou, ik vraag het me af.’
‘Goed smeren,’ bezwoer hij,’ en twee keer daags aanbrengen.’ Hij had nog wel wat anders voor me, iets tegen de jeuk, wat de boel een beetje verdoofde. Hij zou het voor me meenemen, maar nu moest hij weg. ‘We zien elkaar met Kerst,’ riep hij en beende richting de uitgang. De rekening had hij volgens Fred niet betaald. Ik betaalde met twintig euro en terwijl Fred mij het wisselgeld gaf, zag ik Cassandra passeren.
Cassandra liep de Coop-supermarkt binnen. Hoewel ik volgens het slowshopping-principe daar vandaag niets meer te zoeken had, pakte ik toch een mandje en ging naar binnen. Ik was nerveus, ik had haar nog niet gesproken sinds die fatale nacht, een krappe week geleden. Gedachteloos gooide ik wat spullen in mijn mandje. Toen bedacht ik me toch nog iets wat ik wilde hebben. Enkele momenten vergat ik Cassandra zelfs helemaal en snelde naar de afdeling persoonlijke hygiëne. Daar ging ik met mijn vinger langs de douchgels en verdomd dat ze het hadden: Kneipp eucalyptus douchegel. Ik gooide een tube in mijn mandje. Dit zou de geur worden die mij tegen het kwaad van de wereld ging beschermen. Toen ik me omdraaide was daar Cassandra.
‘Dag Solito,’ zei ze lachend, ‘dat is toevallig.’
‘Hee hoi Cassandra, toevallig inderdaad’. Ik deed mijn best verrast te zijn over haar verschijning.
‘Hoe is ie?’ vroeg ze vrolijk.
‘Eerlijk gezegd… Er is wel iets wat ik je moet vertellen. Wil jij mij soms ook iets vertellen?’
Haar gezicht betrok. ‘Nee hoezo? Wat is er dan?’
‘Nou dat zeg ik liever niet, maar het is niet fraai,’ fluisterde ik met hese stem. ‘ik dacht dat jij er misschien meer van weet.’
‘Wat bedoel je?’ vroeg ze ineens een tikje agressief.
‘Ik ben onschuldig,’ zei ik stellig tegen Cassandra, ‘maar ik heb nu wel last van mijn piemel zeg maar. Weet jij er meer van?’
‘Wil je soms zeggen dat ik je een geslachtsziekte heb bezorgd?’
‘Zou toch kunnen, ik ben namelijk niet echt iemand van het type dat rond neukt ofzo.’
‘Jij dook anders wel als een dolle stier bovenop me. Terwijl ik je nog een condoom gaf.’
‘Nee dat was ik niet, of hoe leg ik het uit. Het waren de omstandigheden.’
We keken elkaar zwijgend aan.
‘Goed,’ zei ik ten slotte. ‘Ik denk wel dat het goed gaat, ik blijf smeren, maar misschien moet jij er ook even naar laten kijken.’
‘Pah,’ zei ze en draaide zich met een boos gezicht van me af.
Ik haalde mijn schouders op en ging weer weg.
*
‘Let op: smeer regelmatig een klein beetje tandpasta op je aambeien. Het verdwijnt als sneeuw voor de zon.’
Soms kon ik echt helemaal niks met de tips Charley, maar ik bedankte haar toch. Ik heb nog gezocht naar geslachtsziektes, maar daar wist de kuise Charley dan weer niks over te vertellen.
Ik hees me in mijn skipak en pakte mijn scooter uit de garagebox om naar Zuid te gaan waar zich mijn nieuwe klantenkring bevond.
Een druilerige dooretterende regen deed de kinderkopjes van de straat glimmen. Ik was weer in Oud Zuid, niet om de provolone te slowshoppen, maar om medicijnen te bezorgen. Ik moest voorzichtig manoeuvreren, want voordat je het wist, gleed de scooter onderuit op de kinderkopjes. Het was een prachtige wijk, die zelfs in dit weer zijn charme wist te behouden. Dat was wel anders op de plek waar ik woonde, het harde grijze beton van de vinkenflat kreeg alleen iets aantrekkelijk met mooi weer. Dan kon je aan Marrokko denken of de Zuid- Spaanse kust. Als het druilerig was, werd het pas echt naargeestig. Je voelde je daar dan als een pissebed onder een steen. Deze dure wijk was zo veelzijdig dat het in ieder seizoen een ander geheim van zichzelf prijsgaf. Zou ik in Oud Zuid een beter mens kunnen worden? vroeg ik me af.
Bij de adressen waar ik langs reed werd niet opengedaan door oude Ghanese vrouwtjes of mannetjes met artritus. Dit waren hippe jongens en meisjes die wat jachtig uit hun ogen keken. Ik vroeg me af wat er aan de hand was.
Ik belde aan bij een herenhuis uit de Franse tijd met een statige hoge voordeur.
Een jong meisje van een jaar of zeventien deed open. Ze droeg alleen een string en daarover een grote losse trui. Ik zag dat ze geen bh aan had. Waarschijnlijk had ze nog in bed gelegen toen ik aanbelde. Je zou kunnen denken dat ze me wilde verleiden, maar in feite zag ze mij niet als man, niet eens als mens, maar als een stuk gereedschap dat haar iets kwam bezorgen dat ze nodig had.
‘Hee wie ben jij? Prins carnaval?’ vroeg ze slaperig.
‘De koerier.’
‘Ach dat is waar ook, de pammetjes, kom maar even binnen.’
Ik aarzelde. Wie binnentrad verliet de meer neutrale zone van de stoep en werd een gast in iemands woning. Dat was nooit goed voor je onderhandelingspositie.
‘Wat ben je vrolijk aangekleed voor een koerier,’ zei het meisje luchtig terwijl we door een gang liepen met een marmeren vloer.
‘Het is een lekker warm pak, daarom draag ik hem,’ zei ik kortaf. Ik ritste het skipak een stuk open en voelde hoe mijn eigen lichaamswarmte naar buiten walmde. Het verschafte me een gevoel van geborgenheid.
We kwamen in een mooie hoge woonkamer met een houten ingelegde vloer.
Ze gaf me het geld dat op tafel lag en ik haalde twee pakjes uit mijn rugzak plus de uitgeprinte bijsluiter.
‘Die heb ik niet nodig hoor,’ zei het meisje.
‘Je moet twee keer daags…,’ begon ik.
‘Ja dat weet ik allemaal wel. Zeg, kan je nog meer diazepam komen brengen? Mijn ouders zijn tot morgenavond weg, dus het liefst voor die tijd.’
Ik knikte en zei dat ik er voor zou zorgen, maar ik wilde wel weten waar ze die voor nodig had.
‘Een pammetje in je cola is heerlijk, je hoeft er geen alcohol meer bij te drinken,’ zei ze. ‘Er komt een vredige deken over alles te liggen.’
Met een ruk draaide ik me om en liep recht naar buiten. Hoe had Benzo mij kunnen opzadelen met dit klusje? Ik wilde goed zijn voor mijzelf en anderen. Ik wilde mensen helpen en zeker geen drugsverslaafde zombies van ze maken die later in de puinhopen van hun huis kattenvoer uit blik zaten te eten.
Toen ik buiten stond en de scooter wilde starten, werd ik ineens overvallen door een zware vermoeidheid. Omdat ik in de buurt was van Gusto! besloot ik daar even te pauzeren. Het miezerde nog steeds. Bruno had een aantal krukken neergezet bij het raam. Aan de bar met zicht op de natte weg at ik een Italiaanse bol met gorgonzola.
Er was verder niemand anders in de winkel en ik begon een praatje. ‘Zeg Bruno, was dit nou altijd jouw droom geweest, een delicatessenwinkel?’
‘Nee, niet echt. Het is mijn vrouw Lonneke die hier altijd van gedroomd heeft. Zelf heb ik Europese cultuur en literatuur gestudeerd, maar ja wat moet je daarmee?’
‘Lasagne is ook cultureel erfgoed,’ zei ik bemoedigend. Bruno lachte en zei dat lasagne inderdaad heel Italiaans was. ‘Lasagne is een metafoor voor de Italiaanse samenleving. Het gehakt en de tomatensaus is het volk, de zachte pasta-bladeren ertussen is de overheid waar je zo doorheen prikt als je erop wil leunen.’
‘En de bechamelsaus?
‘Dat is de maffia.’
We moesten lachen.
Toen ik op de scooter terugreed naar huis vroeg ik me af of Bruno gelukkig was. Vermoedelijk wel. Als je een grapje kon maken over lasagne, moest je wel gelukkig zijn. Bruno leefde de droom van zijn vrouw. Hij was gelukkig omdat hij zijn vrouw gelukkig kon maken.
*
Eindelijk was het zover, de dag van het kerstdiner was aangebroken. Ik stond in de keuken en vanuit de woonkamer hoorde ik het gezellige gekeuvel van mijn gasten. Zo had ik het me allemaal voorgesteld. Tjong, mijn zwager Gerard en Benzo Kobalt konden het verrassend goed met elkaar vinden. De Montepulciano en provolone waren bij iedereen in goede aarde gevallen. Tjong was aan het keuvelen met mijn ex Nicolette en Benzo Kobalt was in een discussie beland met Gerard. Het ging, hoe kon het ook anders, over het immigratieprobleem. Het was een onderwerp waarvan ik gehoopt had dat die niet ter sprake zou komen, maar Gerard was erdoor geobsedeerd. Benzo Kobalt was het wonderlijk genoeg met Gerard eens. ‘Illegale Ghanezen zijn de pissebedden van de samenleving die de meest vunzige schoonmaakklusjes krijgen. Het is heel moeilijk om van een pissebed door te groeien tot iets anders. Als het kan, blijf dan vooral in je eigen land. Daar heb je de meeste kans om gelukkig te worden. If God wanted you here, he would have landed you here in the first place.’
‘Wat doe jij dan hier?’ vroeg Gerard uitdagend.
Benzo Kobalt grijnsde: ‘God heeft me hier laten landen.’
Bij het uitserveren van de soep besloot ik even een kleine speech te houden. ‘Lieve vrienden, lieve familie. Ik ben blij dat jullie hier bijeen zijn gekomen om Kerst met mij te vieren. Ik ben ook blij, Nicolette en Gerard, dat jullie nu mijn vrienden Benzo en Tjong hebben leren kennen. Kerst is een moment van verzoening en…’
‘Volgens mij gaat Kerst over de viering van de geboorte van Jezus,’ lalde Gerard er doorheen. Hij had kennelijk te veel wijn gehad.
‘Je hebt gelijk, Gerard,’ zei Benzo,’maar Jezus staat symbool voor verzoening en vrede.’
‘Stil nou jongens, laat hem uitpraten,’ zei Nicolette. Ik meende haar ogen te zien glanzen van trots.
‘Wat ik wil zeggen is dat dit een familiefeest is en dat er veel is gebeurd de afgelopen tijd, maar het feit dat we hier nu samen zijn, betekent veel voor me. Proost.’
Iedereen hief het glas.
Toen nam Benzo Kobalt het woord. ‘Ik wil een toost uitbrengen op onze gastheer omdat hij zo heerlijk gekookt heeft en omdat hij een warm en bijzonder mens is die voor anderen klaarstaat, in weer en wind rijdt hij in zijn roze skipak naar de mensen in de stad. Vanochtend nog heeft hij een vrouw met gewrichtspijn geholpen. Mevrouw Mensah voelde zich ziekjes en was onzeker over de gebruiksaanwijzing. Ze belde onze flying dokter en toen kwam hij om haar bij te staan. En jullie weten dat er vandaag veel natte sneeuw is gevallen en dat het guur was.’
Er werd weer geproost, maar daarna vluchtte ik snel naar de wc omdat de jeuk in mijn onderbroek was teruggekeerd, het was tijd voor de nieuwe pil die Benzo me had gegeven. Deze pil legde een vredige zachte deken over mij heen. Ik begon te begrijpen waarom de bemiddelde jeugd dit in haar cola deed.
Mevrouw Mensah had er wat zwak uitgezien vanmorgen, maar ze had niks verkeerd gedaan met de medicijnen, ze hield zich aan de dosering. Het kwam dus aan op kalmeren en dat was een rol die ik inmiddels met overtuiging speelde.
Bij het hoofgerecht begon Gerard wat te klagen over deze vleesloze Kerst, maar verder hoorde ik allemaal goedkeurende kreetjes aan tafel, men was verrast dat het allemaal zo smakelijk was zonder vlees.
Toen werd het tijd voor koffie en terwijl ik daarmee bezig was, riep Tjong me uit de keuken voor zijn verrassing. ‘Dit moet je even zien buurman. Dit is mijn verrassing voor jou.’ Hij had een tapijt van rotjes op het balkon gelegd.
‘Yess, Tjong, wat gaaaf!’ riep Gerard met overslaande stem, door het dolle heen.
‘Nou, ik weet niet jongens. Zou je dat wel doen op het balkon?’ Ik keek om me heen en zocht Nicolette, die veel beter in krachtige bewoordingen wist op te treden. Vooral Gerard luisterde naar haar. Maar ze was juist nu op de wc. Benzo was ook afgeleid, hij keek met gefronst voorhoofd op zijn telefoon en was verwoed appjes aan het sturen.
‘Natuurlijk kan dat wel’, zei Gerard. ‘Wat kan er misgaan?’
‘Wellicht dat het overlast veroorzaakt voor de buren,’ stotterde ik, maar Tjong had zijn aansteker al bij het lontje gehouden en de vonk zocht zich sissend en knetterend een weg richting het noodlot. Wat er allemaal mis kon gaan werd snel duidelijk. Ten eerste was het lawaai oorverdovend, het werd versterkt tussen de betonnen flats en leek wel een bombardement. Het ergste was echter de rookontwikkeling. De wind stond pal op de flat en alle rook waaide naar binnen. Nicolette explodeerde op haar beurt ook toen ze de rook zag. Ze schold op Tjong en op Gerard, die het allemaal nog steeds zo gaaf vond.
‘Het was niet eens een honderdduizendklapper,’ zeurde Tjong, ‘het duurde nog geen minuut.’
‘Ik kreeg er energie van!’ schreeuwde Gerard.
Benzo Kobalt verontschuldigde zich even en liep met een oplichtende mobiel de galerij op. Hij moest kennelijk even bellen.
Het duurde niet lang voordat de politie zich meldde. Ze kwamen meteen maar binnen omdat Benzo de deur had opengelaten.
De agenten waren heel verschillend. De een was een jaar of dertig en graatmager, hij had wel wat weg van een reiger. Zijn partner was een kleine grijze man, een mid-vijftiger met een ingedeukte neus. Hij zag eruit als een bokser in ruste. Misschien dat de jongen het vak van hem moest leren.
De voormalige bokser nam het woord, hij steunde met zijn handen op zijn koppelriem en vroeg wie hier woonde. Niemand stak zijn hand op. Ik ook niet.
‘Wel?’
‘Ik woon hier,’ zei ik ten slotte, al beschouwde ik de flat nog steeds niet echt als mijn huis. Benzo Kobalt had eigenlijk zijn hand moeten opsteken, vond ik, maar hij was nog steeds afwezig.
‘Ach wat moeten jullie hier nou weer,’ zei Gerard boos, ’een beetje vuurwerk moet toch kunnen?’
‘Vuurwerk?,’ vroeg de reiger nieuwsgierig. Hij stak zijn neus in de lucht en zei: ‘Inderdaad. Vuurwerk. Ik ruik het.’
Gerard was even van zijn stuk gebracht. ‘Daarom zijn jullie hier, toch? Omdat we vuurwerk op het balkon hebben afgestoken?’
‘Dat mag niet, meneer,’ zei de reiger.
‘Kom je ons nu arresteren dan?’ zei Gerard uitdagend. Hij was allergisch voor autoriteit en wist zich bovendien vrij gemakkelijk in de nesten te werken.
‘Misschien wel,’ zei de bokser in ruste, ‘maar niet vanwege vuurwerk.’
De reiger pakte zijn telefoon en tikte een nummer in dat hij van een briefje las. Mijn telefoon ging over.
‘Ach kijk eens, we hebben een winnaar,’ zei hij met een vilein lachje.
De bokser kwam naar voren om mij te grijpen.‘Je bent gearresteerd,’ zei hij zakelijk.
‘Heren wat is er aan de hand,’ riep Nicolette ontzet uit. ‘Moet dit nu? Het is Kerst!’
‘Niet voor iedereen, mevrouw, niet voor iedereen.’
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik.
‘Jij hebt nu even geen rechten,’ zei de reiger, ‘jij kunt beter je mond houden.’
*
Veel later, in de gevangenis, las ik over mezelf in de krant. ‘Witte engel des doods verkocht illegale medicijnen aan zwarte gemeenschap.’ ‘Dodelijk slachtoffer door oplichter in illegale Chinese medicijnen.’ ‘Het roze gevaar sloeg keer op keer toe.’
Mevrouw Mensah bleek te zijn overleden aan hartfalen. Het had helemaal niks met de medicijnen te maken die ik haar had gegeven, maar toen ze haar dood op de vloer vonden, bleek ze het briefje in haar hand te hebben met mijn nummer erop. De politie vond de medicijnen wel erg verdacht en zo hadden ze me opgespoord.
Ik las de artikelen en was verrast over het vastomlijnde personage dat ze van me hadden gecreëerd. Mijn hele leven was ik al opzoek geweest naar wie ik echt was, maar een bepaalde rode draad waar ik me aan vast kon houden had ik nooit gevonden. Hoewel er schokkende dingen werden geschreven, dingen die helemaal niet waar waren, voelde het op de een of andere manier toch goed. Ik snapte de kranten wel; je moest de mensen een coherent verhaal aanbieden, iets dat resoneerde in een collectief geheugen.
Het stuk ‘Witte engel des doods’ las ik met een huivering die aan genot grensde. Mijn hele leven had ik de kleur aangenomen van mijn omgeving. Wat dat betreft leek ik op de Waddenzee, ik was meer potentie dan vorm.
Mijn geslachtsziekte bleek na onderzoek van een echte dokter helemaal niet zo ernstig te zijn, het ging om een schimmel die niet per se tijdens de geslachtsgemeenschap wordt overgedragen. ‘Die gele zalf moet je weggooien,’ zei de dokter, ’er zit een middel in waarmee je in feite de infectie hebt verergerd, een soort kunstmest voor de schimmel.’
Mijn geslacht begon er weer pico bello uit te zien en als mens kon ik alleen maar het goede voorbeeld van mijn piemel volgen. De gevangenis was zo gek nog niet om mezelf opnieuw uit te vinden.
Het duurde niet lang voordat Benzo Kobalt contact met me zocht. Hij zei dat de bajes een goeie afzetmarkt was voor Chinese medicijnen, met de vraag of ik interesse had.
Natuurlijk was ik geïnteresseerd, het is van levensbelang om jezelf bezig te houden. Dat wist ik nog van Charley, mijn lieve zelfhulp app.