Een mooie werkman spuwt op het graf
Van wijlen zijn blinde buurvrouw
Hij is niet rancuneus, hij heeft slijm teveel
Ik verlang soms naar de dood
Als ik dood ben kan ik eindelijk zeker zijn van mijn geloof.
Een ouwelijk kind legt een roos op het graf van zijn moeder
Hij heeft haar nooit gekend
Maar hij vindt het zalig om haar te missen
Ik word gebeten door een steenhouwer
Die niets beters te doen heeft, zijn jas ritselt.
Het is gemakkelijk om de dood te spellen
Gemakkelijker dan NOOT en STAL
Ik geef mijn mondharmonica weg aan een veteraan
Het enige liedje dat ik ken is Goodnight Irene
Daar een beetje verder ligt een petomaan die ik nog geld schuldig ben.
Als ik dood ben kan ik eindelijk afscheid nemen van mijn schulden
Ik eet een suikerwafel, dit wordt afgekeurd
Door een magere gravin met een zwarte poedel
De zon gaat onder en mijn beste vriendin pleziert een naïeve matroos
Iemand moet het doen.
Ik keer terug naar huis
Op mijn mat ligt een reisbrochure
Het enige eiland dat ik ken is de vleesboom van mijn moeder
Nee, ik ben geen reiziger
Ja, ik ben een nomade.
Om middernacht sta ik in een park
Te luisteren naar de blues van een gek geworden messenslijper
Het is moeilijk om gek te worden
Twee dode kinderen en een windhondenfokkerij in de as volstaan meestal niet.